Radiospeler Radiospeler
 
Supertaal
Kom praat saam!

Wys: Vandag se boodskappe :: Onbeantwoorde boodskappe :: Stemmings :: Navigasie
Hartlik welkom! Op hierdie webtuiste kan Afrikaanse mense lekker in hul eie taal kuier, lag en gesellig verkeer. Hier help ons mekaar, komplimenteer mekaar, trek mekaar se siele uit, vertel grappe en vang allerhande manewales aan. Lees asb ons aanhef en huisreëls om op dreef te kom.

Motorterme

Eng.-Afr. Woordelys; Sa, 26 Januarie 2019 20:22

'n Duitse padteken - geen motors of motorfietse toegelaat.
'n Duitse padteken - geen motors of motorfietse toegelaat.
Die artikel bevat 'n tweetalige lys van Engels-Afrikaanse motor- en voertuigterme. Baie Afrikaners gebruik sommer die Engelse woorde, maar as 'n petrolkop (of dieselkop) wil beïndruk, sal hy die korrekte woorde moet baasraak. Ons hoop dat die lys sal help. Laat weet asseblief as u addisionele terme het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A

ABS (Anti-lock braking system) — SRS (sluitweerremme, sluitweer-remstelsel, sluitvrye/sluitwerende remstelsel)
accelarator pedal — versneller(pedaal)
Acceleration Skid Control (ASR) — Wieltolbeheer (WTB)
accelerator  — versneller, lepel, petrolpedaal
accident prone — geneig tot ongelukke, ongeluksvoël
active safety — aktiewe veiligheid
adhesion — klouvermoë
adhesive force — kloukrag
advance and retard capsule — vervroeg- en vertraagkapsule
advertorial — reklame-artikel, koopartikel
aerial — antenne, lugdraad
aerodynamic — aërodinamiese, vaartbelynde, gestroomlynde
aerodynamics — aërodinamika, vaartbelyning, lugdinamika, stroombelyning
aerofoil — drukvlerk
aero kit — lugskortstel
after-market component — toebehoor
agent — handelaar
airbag — lugsak, lugkussing
air conditioner — lugversorger
airconditioning — lugversorging
air dam — lugskort
air-line — lugleiding
airy — lugtig
alloy wheel — allooiwiel
all-round visibility — rondomsig
alternator — alternator
alternator indicator/ guage — alternatormeter
anti-dive suspension — duikweervering
antilock brake — sluit(be)standrem
anti-lock brakes — sluitweerremme
anti-theft device — diefweerstelsel
apex (of corner) — raakpunt
APS — outomatiese programoorslaner
APS selector — A.P.S.-kieser, APS Kieser
armco — sperreling
arm rest — armleuning, armrus
articulated vehicle — skarniervoertuig
articulation — gewrig, skarnier
auto cross — veldmotorren
automatic gears — outomatiese ratkas/ratstelsel
automobile — motor, kar, vuurwa, outomobiel
auto-reverse system — automatiese terugrolstelsel
auxilary tank — hulptenk, reservoir

B

backfire — terugploeg, truknal
backseat driver — bekdrywer, skouervlieg
balans control — balanskontrole (radio)
balloon tyres — kussingbande
banked corner — kanteldraai
bar code — stafieskode; strepieskode
base coating — grondlaag
basement parking garage/cellar — parkeerkelder
base model — basismodel, beginmodel, intreemodel
battery — battery, motorbattery
battery box — battery kis(sie)
battery pack — batterypak
battery-powered — batterygedrewe
beach-buggy — duinebesie
bearing — laer
bellhousing — klokhuisie, klokhulsel
belted radial tyre — strookstraallaagband
bias — sydigheid (radio)
bleep — bliep(geluid) (radio)
blind rise — blinde hoogte
blind spot — blinde kol
blower — aanjaer
blueprinting — bloudruk
body — bakwerk
body production plant — bakproduksieaanleg
body roll — bakleun
bodywork, coachwork — bakwerk
bolster pad — sykussing
bonnet — enjinkap (masjienkap)
booster — versterker (remme)
boost valve — stuklep
boot — kattebak, bagasiebak
bore and stroke — boor en slag
bottom out — deurstamp
boy racer — snuitermissiel
bracket — steunstuk, hegstuk
brake adjuster — remsteller, brieksteller
brake band — briekband, remband
brake block — remblok, briekblok
brake check — remtoets, briektoets
brake drum — remtrom(mel), briektrom(mel)
brake fluid — remvloeistof, briekvloeistof
brake line — remlyn
brake lining — remsool, remvoering
brake pad — remkussing
brake pedal — rempedaal, voetrempedaal, briekpedaal
brake — rem, briek, remskoen
brake shoe — remskoen
brakes — remme
breakdown lorry — noodwa, hulpwa, kraanwa, teëspoedwa, takelwa, herstelmotor
breakdown — teenspoed
break down [ww] — onklaar raak, breek
bucketseat — komsitplek
bucket seat — sportsitplek, skottelsitplek
buckle — gespe, knip
budget model — sakpasmodel
bull bar — bosbreker
bumper — buffer, stamper
bumper sticker — bufferplakker
bump steer — stampstuur
bunting — sperlint
bushbar — bosbreker
butterfly valve — vleuelklep
by-pass road — verbypad

C

caliper — meetpasser, knyper
camshaft — nokas
cancel — afgelas (bv. sneldeel), intrek (lisensie)
canopy — kappie
capacity — slagvolume
car — kar, motor, motorkar
car phone — motorfoon, motortelefoon
car port — motoroordak, motorskuiling, motorafdak
car theft — motordiefstal, kardiefstal
car-sick(ness) — motorsiek(te), karsiek(te)
carbon fibre — koolstofvesel
carburettor — vergasser
cassette slot — kassetgleuf (radio)
catalytic converter — katalitiese omsetter, katalisator-omsetter, (uitlaat)katalisator
cell connector — selverbinding, selaansluiting
central locking system — sentrale sluitstelsel, sentrale sluiting
centre console — middel konsole
centre electrode — middelelektrode, kernelektrode
centre stand — middelstaander, middelstaner
centre click position — middelstopposisie, middelstop-posisie (radio)
centrifugal pump — sentrifugale pomp
change bands — bandverandering (radio)
charge — laai
charging spot — herlaaipunt (vir elektriese motors)
chassis — onderstel
chauffeur — chauffeur, motorbestuurder
check nut — sluitmoer
choke — smoorklep, smoor, versmoorder
chromium plating — chroombeslag
clear coating — helder deklaag
clearance light — vrystellingslig
clerk of the course (racing) — hoof-baanbeampte, hoof-renbeampte (baanren)
clerk of the course (rally) — hoof-tydrenbeamte, tydrendirekteur (tydren)
climate control — klimaatbeheer
climbing lane — klimbaan
clock — horlosie, klok
clutch — koppellaar
clutch pedal — koppelaar(pedaal)
coil springs — krulvere
colour painting — kleurdeklaag
combustion chamber — ontbrandingskamer
common rail — gemene drukbuis direkte brandstofinspuiting
company car — maatskappymotor — firmamotor
compression ratio — drukverhouding
compressor — kompressor, perspomp
compressor turbine — kompressorturbine, perspompturbune
Computer-aided design (CAD) — Rekenaargesteunde ontwerp (RGO)
Computer-aided Manufacturing (CAM) — Rekenaargesteunde Vervaardiging (RGV)
concept car — konsepmotor
continuous track — kruiptrekker
continuously variable transmission (CVT) — palwissel-transmissie, palwisselratstelsel
controls — kontroles (radio)
convertible — afslaankap, afslaandakmotor, kabriolet
cooling fan — verkoelwaaier, koelwaaier
cooling system — koelstelsel, verkoelstelsel
corrosion — korrosie
coupé — koepee
cost effective — bestedingsgeregverdig, lonend
crankcase — krukkas
cross-ply tyre — kruislaagband, oorkruislaagband
cubby hole — paneelkissie, paneelkassie, mossienes
cut-out button — afsluitknoppie
cutaway drawing — snitbeeld; snittekening
cutpile carpet — pluispoolmat
cotton waste — poetskatoen, afvalkatoen
crankshaft — krukas
crossover (SUV) — oorkruis SNV
cubby-hole — klapkassie, paneelkassie, mossienes
CV joint — konstantesnelheidslasas, KS-koppeling
cylinder — silinder

D

dashboard — paneelbord (instrumentpaneel, instrumentebord)
dealer principal — handelaarshoof
dealer — handelaar
dealership — handelaarskap
deep dish wheel — skottelwiel
degreasing — ghriesverwydering
diesel engine — dieselenjin, dieselmotor — dieselmotor kan maklik met die motorsoort verwar word.
differential — ewenaar
digital clock — syferhorlosie
digital instrumentation — syferinstrumentasie
dim (lights) — ligte verdof
dimensions — afmetings
dip lights — wiplampe
dip switch — domp(lig)skakelaar
dip stick — oliestokkie, oliemaat
disc — skyf
display [s.nw.] — vertoonskerm (radio)
distributor — verdeler, verspreider
DOHC — dubbele bonokas
dome light — daklig
door for driver and courier — bestuurdersdeur
door handle — deurknip
door lock — deurslot
door mirrot — kantspieël, syspieël(tjie)
door pillar — deurpilaar
down draught twin choke — tweekeel-valstroom (vergassertipe)
down-time — staantyd
downforce — afdrukkragte; neerdrukkragte
drag coefficient — sleurkoëffisiënt, sleursyfer
drip moulding — drupgeut, druplys
drive mechanism — dryfmeganisme (radio)
drive-by-wire — elektroniese (skakellose) versneller
drivetrain — dryfstelsel
driving academy — bestuurskool
driving licence — rybewys, bestuurslisensie
driving pleasure — bestuursgenot
driving turbine — dryfturbine
drum — trommel, drom (geselstrant)
dual circuit — dubbelbaan (remme)
dual seat — dubbelsitplek
dual link — dubbelskakel (vering)
dud — prul(motor)

E

ED paint tank — E-N-verftenk
eject — uitskop (radio)
electric windows — elektriese vensters, kragvensters
electrical system — elektriese stelsel
electrodeposit painting — elektro-neerslagverf
element — element
emblem — kenteken, embleem
engine — enjin, motor
engine block — enjinblok
engine control unit — enjinbeheereenheid
engine displacement — enjinverplasing
engine management system — enjinbeheerstelsel
engine performance — werkkrag
estate car — stasiewa
event data recorder (EDR) — ritopnemer
exhaust beat — uitlaatnoot
exhaust pipe — uitlaatpyp
exhaust stack — uitlaatstaanpyp (vragmotor)
exhaust system — uitlaatstelsel
exhaust valve — uitlaatklep
experimental car — konsepmotor, toekomsmotor
exterior mirror — buitespieël, kantspieël
exterior plate coating — buitedekking (verflaag)

F

factory fitted — fabrieksgemonteerd
fade [s.nw] — dower (radio)
fader control — dowerkontrole (radio)
fairing — windskut
family car — gesinsmotor
fan belt — waaierband
fast forward — snel vorentoe (radio)
fuel injector pump — brandstofinspuit(ing(s))pomp
fuel tank — petroltenk
filler neck — vullernek
filler hole — vul(ler)gat
final drive — eindaandrywing
final rinse — finale afspoel
flame travel — vlamverspreiding
flat track racing — ovaalren
flush bonded — gelykpassend
flyer (lap) — blitsrondte
flying finish — vaarteindpunt (tydren)
flying lap — aanlooprondte
flywheel, fly wheel — vliegwiel
following distance — volgafstand
footrest — voetrus
forced lubrication — druksmering
forecourt — voorplein
4x4 (vehicle) — viertrekvoertuig
4x4 challenge — 4x4-uitdaging, 4x4-uitdaagreeks
four-wheel drive — vierwielaandrywing
four-speed automatic (gear) — viergangoutomaties
four-speed gearbox — viergang-ratkas
four-speed manual (gear) — vierganghandrat
four-speed automatic gearbox — outomatiese viergang-ratkas
fripperies — tierlantyntjies
front bumper — stamper
front suspension torsion bar — voorveringtorsiestang
front bumper — voorbuffer
front footrest — voorste voetrus
fuel cell — brandstofsel
fuel cell technology — brandstofseltegnologie
fuel efficiency — brandstofdoeltreffendheid
fuel filler flap — petrolvulklap
fuel indicator/ guage — brandstofmeter
fuel injection — brandstofinspuiting
fuel system — brandstofstelsel
fuel tank — brandstoftenk
fuel tank capacity — tenkgrootte
fuel usage — brandstofverbruik
full body kit — bakwerkstel
full throttle — volversnelling
full-face helmet — volle valhelm, toe valhelm
full-dipped — volle dompeling
fuse — sekering

G

garage — motorhuis (tuis), motorhawe (versiening)
gasflow — gasvloei
gasflowed — gasgevloeide
gasket — pakking (tussenlaag) — pakstuk, verseëlstuk
gear lever — rathefboom — ratkierie
gear (-lever) knob — rathefboomknop
gearbox — ratkas
gearchange lever — rathefboom, ratkierie
gearshift — ratkierieposisie
gear console — ratkonsole
gear case — ratomhulsel
gear-housing — rathulsel
glove compartment — paneelkissie, paneelkassie, mossienes
go-kart — knortjor, renstel
goggles — stofbril
gound clearance — grondvryhoogte
grab handle — gryphandvatsel
grille — rooster
ground electrode — aardelektrode
gull-wing door — wipdeur, vleueldeur, vlerkdeur

H

hand brake — handrem, handbriek
handbrake level — handrem
hatchback — luikrug(motor), skuinsrug
head-on collision — kop-aan-kop-botsing, trompop botsing
head-up display — gesigsvlak-instrumentasie
head board — kopplank, koppaneel
headlamp bezel — kopliggleufring
headlight — hooflig, koplig, koplamp
headlight housing shell — koplighuisie, kopligmontasie
hearse — lykswa
heat — skof (motorsport)
heat exchanger — hitteruiler
heated rear window — verhitbare agterruit
heater control — verwarmer (kontrole), hittebeheer
hell driver (speed-merchant; speed maniac) — jaagduiwel
hex nut — seskantsluitmoer
hibrid engine — hibriedmotor, hibriedenjin
high performance car — hoëverrigtingsmotor, hoëprestasiemotor
high tension lead — hoëspanningsdraad
hill climb — heuwelren
Homogeneous Charge Compression Ignition (HCCI) — Homogene Lading Kompressie Ontsteking (HLKO)
honeycomb radiator — heuningkoekverkoeler
horn — toeter
horn button — toeterknoppie
hose — slang
hot hatch — blitsbuks
hot rod — hitstjor, hitsmotor
hothouse effect — kweekhuiseffek
hubcap — wieldop, naafdop
hydrogen car — waterstofmotor, waterstofkar
hydrogen-powered — waterstofaangedrewe, waterstofgedrewe, waterstofaangevuurde

I

idle — luier
ignition — ontsteking
ignition coil — ontstekingsklos
ignition switch — ontstekerskakelaar
impact test — slagtoets, botstoets
in-line — in gelid
inclinometer — hellingmeter
indicator — flikkerlig, rigtingwyser
indicator light — flikkerlig
indicator switch — flikkerligskakelaar, flikkerligarmpie
inertia reel seatbelts — rukstopgordels
inlet valve — inlaatklep
inner lining — binnevoering
instrument panel; dashboard — instrumentpaneel
insulating tape — isoleerband
interior door lock button — gendelknoppie, binnedeurslotknoppie
interior door handle — binnedeurknip
interior door lock button — deurslotknoppie
interior door handle — binnedeurhandvatsel
internal combustion engine — binnebrandmotor, binnebrandenjin

J

jack (lifting jack) — domkrag
jet — sproeier

K

karting — renstelrenne
kerb, kerbstone, kerbing ,curb — randsteen, rantsteen
kickdown — terugrat
king pin — krinkspil
kit car — selfboumotor

L

lateness — grasietyd (tydren)
LCD indication — LCD-wyser (radio)
LCD — vloeikristalvertoon, VKV (radio)
lead time — aanvoortyd, lewertyd
lead replacement petrol — loodvrye petrol, loodvervangingspetrol
leaf spring — bladveer
learner's licence — leerlinglisensie, leerlingrybewys
left-foot braking — linksrem
left-hand drive vehicle — linksstuurvoertuig
leg room — beenruimte
lever — hefboom
license-holder — lisensieraampie
light emitting diode — liggewende diode
limited slip diff — vastrapewenaar, glyweer-ewenaar
limousine — limousine
lock — stuiter (stuur)
lock-differential — grendelewenaar
lock-up — sluitrat (tipe ratkas)
loop-pile carpet — luspoolmat
low profile tyres — laeprofielbande
lower deck — onderdek, onderste dek
lubrication system — smeerstelsel
luggage carrier — bagasierak
luggage rack — baggasierak, dakrak
luggage room — bagasieruimte
lumbar — lendesteun

M

manual tuning — handinstelling (radio)
marshal — beampte
mash seam welding — pletnaat-sweislas
mechanic — (motor)werktuigkundige
mechanical horse — voorhaker
metallic paint — metaalverf, metaalglansverf, metaalvlok-verf
mirror — spieëltjie
misfire — kets
mode — modus (radio)
model — model
moto-cross — veldfietsrenne
motorbike — motorfiets, bromfiets
motorcycle — motorfiets
motorcycle enduro — motorfiets-tydren
motorist — motoris — ook motorryer of motorbestuurder
mounting — ankerpunt
mudflap — modderflap, modderskerm, modderklap
multi-link suspension system — veelskakel-/meerskakelvering
multi-mode gearbox — meerprogram-ratkas
multi-purpose vehicle (MPV) — veeldoelvoertuig (VDV), meerdoelvoertuig (MDV)
multivalve engine — meerklepenjin

N

negative scrub radius — negatiewe skuurstraal
negative plate — negatiewe plaat
negative plate group — negatiewe plaatgroep
negative terminal — negatiewe terminaal
noise reduction — geraasvermindering (radio)
noise, vibration & harshness (NVH) — geraas, vibrasie en ruheid (GVR)
non-turbo charged rallying — nieaangejaagde veldren, nieaangejaagde tydren
normally aspirated — onaangejaag
number plates — nommerplate

O

odometer — afstandmeter, odometer
OHC — bonakas
oil dip — olieskep. oliemaat
oil drain plug — oliedreineer(ing(s))prop
oil drain plug — olieaftapprop
oil guage — oliemeter
oil filter — oliefilter, oliefiltreerder
oil indicator/ guage — oliemeter
oil level — oliepeil
oil sump — oliepan
on-board computer — ritrekenaar, motorrekenaar, aanboordrekenaar
on-cost price — bylas-prys
open section — oop seksie, verbindingseksie (tydren)
open-face helmet — oop valhelm
opening vent — lugopening, ventilasieopening
oval track racing — ovaalbaanrenne
overdrive — snelrat (spoedrat)
overrider — stamperskoen
oversteer — oorstuur
owner’s manual — eienaarshandleiding

P

pace car — voormotor
pace notes — roetenotas (tydrenne)
pace noting — verken, roetenotas maak
packaging — verpakking, ruimtebenutting
paint supply tank — verftoevoertenk
parc ferme — skut
passenger compartment — passasiersruim
pavement — sypaadjie
pedestrian(s) — voetganger(s)
pentroof combustion chamber — afdakvormige verbrandingskamer
performance car — verrigtingsmotor
personal number plates — persoonlike nommerplate
petrol — brandstof, petrol
petrol flap — petrolklap, petrolflap, petroldeurtjie
petrol price — petrolprys
petrol pump — petrolpomp
petrol pump hose — petrolpompslang
pick-up truck — bakkie
pillion footrest — agtersaalvoetrus
pipe — pyp
piston — suier
pit marshal — kuipebeampte
pivot screw — spilskroef
platform — platform
playback — terugspeel (radio)
plugs — vonkproppe
point duty — verkeersdiens
porter — kruier
positive plate — positiewe plaat
positive plate group — positiewe plaatgroep
power — enjinkrag
power assisted — kraghulp (stuur)
pressure relief valve — drukontlasklep
pretreatment — voorbehandeling
principal controls — hoofkontroles (radio)
propstand — stutstaander
pulley — katrol
pulley — katrolwiel (enjin)
pump attendant — pompjoggie
pump attendant — petroljoggie
pump nozzle — pompspuitstuk
quality assurance — gehalteversekering
quarter window — kleinvenster

R

racing car — renmotor
rack and pinion — tandstag-en-kleinrat (stuur)
radial ply — straallaag
radial tyre — straallaagband
radiator — verkoeler
radiator cap — verkoelerkop
radiator hose — verkoelerslang, verkoelerpyp
radiator pressure cap — verkoelerdrukprop
rally car — tydrenmotor
rally cross — naeltydren
Rally Marshal's Register — Register van Tydrenbeamptes
rally official — tydrenamptenaar
rally sprint  — naeltydren, sneldeelren
rally — veldren, tydren
ramp — springplatform
range — bestek (radio)
ratios — verhoudings
rear axle — agteras
rear light — agterlig
rear seat — agtersitplek
rear seatbelts — agtersitplekgordels
rear suspension unit — agterveringeenheid
rearview mirror — truspieël
rear wheel drive — agterwielaandrywing
rear window — agterruit
rear window frame — agterruitraam
recovery vehicle — takelwa
recycle — herwin, hergebruik
recycled — herwonne, hergebruikte
reels — spoele (radio)
regularity rally — stiptheidstydren
release bar — ontkoppelstaaf
reserve petrol tap — agterpetrolkraantjie
retaining ring — keerring
retread (tyres) — versool
return spring — truveer, terugtrekveer
reverse gear — trurat, tru-versnelling
reversing light — trulig
rev limiter — toerebeperker
revolution counter — omwentelingmeter, tagometer, toereteller
revs — toere, omwentelinge
rewind — terugrol (radio)
rheostat — reostaat
rim — velling
rim flange — vellingflens, flens
rims — vellings, wielvellings
rinsing booth — afspoelkamer
road accident fund — padongelukkefonds, padfonds
road rage — padwoede
road side assistance — padbystand
rocker cover — tuimelaardop
roller bearing — rollaer
rolling start — rywegspring, vaartwegspring, aanloopwegspring
roof — dak
roof rack — dakrak
rubber wall — rubberwand
rubbing strip — vryfstrook
rub rail — skuurreling
runabout — jakkertjie; rondritser
running costs — loopkoste
run-off area — afgly-gebied
rust — roes

S

safety belt — veiligheidsgordel, sitplekgordel, redgordel
saloon — sedan, salonmotor
satellite control — satellietkontrole (radio)
satellite navigation — satellietnavigasie
scan — aftas (radio)
scanner — aftaster (radio)
scorer — tydhouer, tellinghouer
screen-wiper — skermveer
scrutineering — motor-inspeksie, motor-ondersoek
scuttle panel — luikpaneel
sealed-beam mounting ring — seëlstraalmonteerring
sealed odo rally — stiptheidsren
seat belt — sitplekgordel
sedan — sedan, toemotor
sediment chamber — neerslagkamer, afsakselkamer, sedimentkamer
seek tuning — soekinstelling (radio)
selector — kieser (radio)
self-levelling suspension — selfverstellende vering
semi-elliptic leaf springs — halfelliptiese bladvere (vering)
semi-trailer — voortreiler
seperator — skeier
service station — diensstasie
service team — diensspan
shaded windscreen — voorruit met skaduband
shock absorber — skokdemper, skokbreker
short circuit — kortsluiting (radio)
short circuit race — kortbaanren
shower — stort
side panel — sypaneel, kantpaneel
side-car — spanwaentjie
silencer — knaldemper
single dry plate — enkeldroëplaat (koppellaar)
sixteen-valve engine — sestienklep-enjin
skid ramp — slofoprit
skirting — kantskorte, syskorte
slot — gleuf (radio)
soggy — pap, sponserig, sponserigheid
spaceframe (off-road) — buisraammotor
spare tyre — noodwiel, spaarwiel
spare wheel — noodwiel, spaarwiel
spare parts — onderdele
sparkplug — vonkprop
spark plug terminal — vonkpropterminaal, vonkpropaansluiter
speakers — luidsprekers (radio)
special stage — sneldeel, sneltrajek
specifications — specifikasies
speed limit — snelheidsbeperking
speed trap — snelstrik
speedburst (motorsport) — straat-versnelren
speedometer — spoedmeter
spline — rib
split-fold — platvou
spoiler — lugskort
sport-utility-vehicle (SUV) — sportnutsvoertuig (SNV), sportnuts
spot fine — afkoopboete
spotlight — soeklig
spring tension — veerspanning (radio)
spy pic — steelfoto
squab — rugleuningkussing
stabiliser bar — kanteldemper, stabiliseerstaaf
stalling-speed — deursaksnelheid, staaksnelheid
stall — staak, stol, vrek
starter — aansitter, aansitmotor, knormoer
starting order — wegspringvolgorde
station wagon (Brits: estate car) — stasiewa (landgoedmotor)
steelbelt — staalversterk (bande)
steel radial tyre — staalstraallaagband, staalstraler
steering column — stuurkolom
steering damper — stuurdemper
steering lock — stuurslot
steering — stuur
steering wheel — stuurwiel, stuur
step — trap(pie)
stereo cassette deck — stereokassetdek (radio)
storage tray — stoorholte (op instrumentepaneel)
stratified charge engine — gelaagdeverbranding-enjin
street rod — spogtjor
struts — stutte (vering)
stud — pen
sump — oliebak
sunroof — sondak, sonvenster
sun visor — sonskerm
supercharger — superlaaier
supercross — stadion-veldfietsren
suspension — vering
SUV — SNV
sweep marshal — opruimbeampte
sweep — veegdraai, wye draai
synchromesh — sinchroonskakeling

T

taillight — stertlig, agterlig
tail pipe — uitlaatpyp, suigpyp
tape deck — bandspeler (radio)
tape head — bandkop (radio)
tape mechanism — bandmeganisme (radio)
tail pipe extension — uitlaatpypverlenging, suigpypverlenging
tail-light — agterlig
tape slack — bandslapte (radio)
taxi — taxi, taksie
taxi war — taxi-oorlog, taksie-oorlog
team award — spanprys, spantoekenning
technicians — tegnici
temperature indicator — temperatuurmeter
test track — toetsbaan
throttle — handversneller
time down frequency range — frekwensie betstek (aftel)
time up frequency range — frekwensie bestek (optel)
timing belt — tydreëlband
timing chain — tydreëlketting
Tin Lizzie — Blik-Liesbet ('n spotnaam)
tone — toon (radio)
tonneau cover — bakseil
torque — wringkrag
tow-away vehicle — takelwa
towbar — sleephaak
tow truck — insleeptrok, takelwa, insleepvoertuig, insleepwa
track — baan (radio)
track — spoorwydte (afmetings)
traction control system — wieltolbeheer
tractor unit — trekmotor (vragmotor)
traffic jam — verkeersknoop, verkeersophoping, verkeerstremming, verkeersversperring
traffic light — robot, verkeerslig
trailer leg foot — treilerstaandervoet(stuk)
trailer leg — sleepwastaander, treilerstaander
trailer leg winding gear — hystoestel, treiler(staander)opwentoestel
transaxle — dwarsdrywing, dwarsdryfratkas
transaxle helical gear — transas heliese rat
tread bracing layer — loopvlakspanlaag, loopvlakver(sterking(s))laag
tread design — loopvlakontwerp, loopvlakpatroon
treble control — hoëtoonkontrole (radio)
trochoid pump — trogoïedpomp
truck trailer — aanhaaktreiler
trunk capacity — bagasiebakgrootte
tune (ww.) — instel (radio)
turbo-charged engine — aangejaagde enjin
turning circle — draaisirkel
twin-tone hooter — tweetoontoeter
type — tipe
tyre — band
tyre rack — band(e)rak, wielrak

U

understeer — onderstuur
unleaded petrol — loodvrye petrol
upholstery — bekleding
upper deck — bodek, boonste dek

V

valet service — superskoon-diens
valve spring — klepveer
vanity mirror — grimeerspieël(tjie), smukspieël(tjie)
variable valve timing — kleptydreëling
vent — luggang, syluik
vent door — ventelasiegat, ventelasiedeur(tjie)
vent — luggat, luik, ontluggat
ventilated disks — geventileerde remskywe
vulcanise — vulkaniseer

W

wagon — stasiewa
wastegate — ontlasklep (turboaanjaer)
water cooled — waterverkoel
water pump — waterpomp
wheel cylinder — wielsilinder
wheel — wiel
wheelbase — asafstand
winch — wenas
wind deflector — windklapskerm
window — ruit
window winder handle — ruitslinger
windscreen, wind screen — voorruit, windskerm
windscreen wiper blade — ruitveërlem, ruitveërblad
wing — vleuel
wiper blade rubber — ruitveër(blad)rubber
wiper arm — ruitveërarm
wipers — ruitveërs
wire — draad
work shop, workshop — werk(s)winkel, by implikasie motorhawe/garage

Y

yaw — slinger, gier
yump — boggel, bult

Z

zinc phosphate treatment — sinkfosfaatbehandeling

Wiele | 0 kommentare

Atletiekterme

Eng.-Afr. Woordelys; Sa, 26 Januarie 2019 16:57

Die 100 m-naelloop vir mans.
Die 100 m-naelloop vir mans.
Terme vir atlete. Laat weet asseblief as u addisionele terme het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A

Action — Styl (van loop).
All out (the runners went all out) — Het alles uitgehaal; so al wat hulle kan.
Amateur — Amateur.
Athlete — Atleet.
Athletic Club — Sport- of Atletiekklub.
Athletic Heart — Vergrote hart.
Athletic Meeting — Sportbyeenkoms, atletiekbyeenkoms
Athletics — Atletiek.

B

Baton — Staf, (staffie).
Beat the pistol, to — Te gou wegspring.
Blue Riband — Blou lint.
Box in, to — Insluit, vaskeer.
Break (the runners broke at the start) — Ongelyk wegspring.
Break the record — Die rekord slaan.
Breast the tape, to — Lint breek.
Burst of speed — Vaart.

C

Canter (to win at a-) — Fluit-fluit wen, op ’n draffie wen.
Captain — Kaptein.
Champion — Kampioen.
Championship — Kampioenskap.
Cinder track — Asbaan.
Clerk of the Course — Baanmeester.
Competition — Mededinging, kompetisie.
Competitor — Mededinger.
Coach — Breier, drilbaas, afrigter.
Condition — Kondisie, voorwaarde.
Consolation prize — Troosprys.
Constitution — Gestel; konstitusie.
Corner Judge — Hoekbeoordelaar; hoekregter.
Crack(-runner) — Baas (-hardloper).
Crack up, to — Instort, flou word.
Cross Country Race — Veldwedloop.
Cross stick — Dwarslat, dwarshout.
Crouch start — Buk-wegspring.
Cycling event — Rywiel- of Fietsnommer.
Cyclist(s) — Fietsryer(s).

D

Dash (final-) — Eindpoging; laaste haal.
Decathlon — Dekathlon.
Discus — Diskus.
Disqualify, to — Diskwalifiseer.
Distance — Afstand.
Donors of Cup — Bekerskenkers.
Draw — Loting.
Draw, to — Loot, om te.
Draw lots, to — Loot; lootjies trek.
Dressing Room — Kleedkamer.

E

Easy gait — Maklike pas, gang.
Effort — Poging; probeerslag.
Egg and Spoon Race — Eier-en-lepelwedloop.
Elastic Bandage — Gomlastiekband.
Endurance — Uithouvermoë; aanhouvermoë.
Entry forms — Inskrywingsvorms.
Equal a record, to — ’n Rekord ewenaar.
Event — Nommer.

F

False start — Ongelyk, onklaar wegspring.
Fastest Loser — Vinnigste verloorder.
Field (a big field) — Veld (baie deelnemers).
Field events — Veldnommers.
Finish — Einde, end.
Fit — In goeie kondisie; bekwaam; geskik; gesond; afgerig.
Five miles scratch (cycle) — Vyf myl fietsry gelykstaan.
Flat events — Baannommers.
Flat racing — Baanwedloop.
Form, (in form) — Op stryk; op sy stukke.
Foul a hurdle, to — ’n Hekkie omloop.
Furlong — 220 Tree. (Ook furlong).

G

Gate — Hekgeld.
Gatekeeper — Hekwagter.
Get Set! — Gereed! Klaar!
Ground Committee — Terreinkomitee.

H

Hammer throw — Hamergooi.
Handicap — Voorgeewedloop.
Handicap, to — Voorgee.
Handicapper — Voorgeër.
Hare and Hounds — Snipperjag.
Heat — Uitdunwedloop.
Hem, into — Insluit.
High Jump — Hoogspring.
Holder — Houer.
Honours in a race — Louere.
Hop, skip and jump — Driesprong.
Hundred yards scratch — 100-Tree-gelykstaan.
Hurdler — Hekkiespringer.
Hurdles — Hekkies.

I

Interval—Pouse.

J

Javelin throw — Spiesgooi.
Jersey — Trui, Jersie.
Jog, jogtrot — Draf, sukkeldraffie.
Jostle — Belemmer; stoot; stamp.
Judge — Beoordelaar.
Judgement — Oorleg; oordeel.
Jump, to — Spring.
Jumper — Springer.
Jumps — Springnommers.

L

Lap — Ronde.
Lap, to — Een ronde voorkom.
Lap winner — Rondtewenner.
Lead, to take the — Die voortou neem.
Lengthen the stride, to — Die pas verleng.
Long Distance Runner — Langafstand-hardloper; vérhardloper.
Long Jump — Vérspring.
Loping Trot — Langhaaldraf.

M

Manager — Bestuurder.
Marathon — Marathon.
Marksman (Scratchman) — Nulman.
Massage — Masseer; invrywe.
Masseur — Vrywer; masseur.
Material (at disposal of a trainer) — Beskikbare materiaal.
Megaphone — Luidspreker; Megafoon.
Meeting — Byeenkoms.
Middle Distance Runner — Middelafstand-hardloper.
Miler (a mile runner) — Mylhardloper, mylloper.

N

Needle and thread race — Naald- en garingwedloop.
Novice — Nuweling.
Number — Nommer.

O

Obstacle race — Sukkelwedloop; hinderniswedloop.
Official(s) — Beampte(s).
Olympic Games — Olimpiese Spele.
One Mile Relay — Een-myl-afloswedloop; aangeewedloop; spanwedloop.
One Mile Walk — Een-myl-stap.
On your marks! — Op jul merke! (Ook: Op die merk!)
Organizer — Organiseerder.
Outpace, to — Verbysnel, voorbly, uitloop.
Outstrip — Verbyloop, uitloop.
Overstep the mark, to — Die merk oorskry.
Overtrained — Ooroefen.

P

Pace — Pas, gang.
Pace, to — Die tempo (pas) aangee.
Pace maker — Gangmaker. Pasaangeër.
Paper Chase — Snipperjag.
Participate — Deelneem.
Patron — Beskermheer.
Peg away — Ploeter; aansukkel.
Pentathlon — Pentathlon.
Performance — Vertoning, prestasie.
Pistol — Pistool; rewolwer.
Post Entry — Laat inskrywing.
Pole Vault — Paalspring.
Practice — Oefening.
Practice, to — Oefen.
President — Voorsitter.
Press Steward — Persbeampte.
Prize — Prys.
Programme — Program.
Protest — Protes; klag.

Q

Qualify for a heat — Vir ’n uitdun kwalifiseer.
Quarter-miler — Kwartmyl-hardloper.

R

Race — Wedloop.
Race, to — Hardloop, Wedloop.
Race (gruelling-) — ’n Uitputtende wedloop; veeleisende-.
Race (fast-) — ’n Vinnige wedloop.
Racing knowledge — Baankennis.
Ready — Reg; klaar.
Record clerk — Rekordklerk; verslagklerk.
Referee — Skeidsregter.
Regulation discus — Modeldiskus.
Relay Race — Spanwedloop; aflos- of aangeewedloop.
Rest — Rus.
Romp home — Los voor wen.
Room (dressing) — Kleedkamer.
Run — Hardloop.
Runner (classy-) — Uithaler-hardloper, Pronk-hardloper.
Runner (fast-) — ’n Vinnige hardloper.
Running togs; shoes — Wedloopklere; skoene.
Run yourself off your feet — Jouself in die eerste ronde moor, ooreis.

S

Sack race — Sakwedloop.
Sandpit — Sandgat.
Scoringboard — Telbord.
Scratch mark — Nulmerk; die streep; afsitstreep.
Scratch to — Terugtrek; skrap.
Second wind — Tweede asem.
Secretary — Sekretaris.
Semifinal — Semi- of voorfinale of halfeind-wedloop.
Shorten (your stride) — Verkort.
Shorts (trousers) — Kortbroek.
Shot (put) — Gewigstoot.
Skim the hurdles, to — Oor die hekkies seil.
Skip, to — Riemspring; toutjiespring.
Speed — Vaart, snelheid.
Spikes, spiked shoes — Spykerskoene,
Sporting spirit — Sportgees.
Sport Officials — Sportbeamptes.
Sportsman, sportmanship — Sportman; sportmanskap.
Sprint, to — Nael, jaag.
Sprint — Naelwedloop.
Sprinter — Naelloper.
Stadium — Stadium.
Stale — Suf, oorspeel.
Stamina — Aanhouvermoë.
Standard — Gehalte, standaard.
Start — Beginpaal, beginstreep; wegspring.
Starter — Tekengeër; seingeër; afsitter.
Starting holes — Uit die staanspoor.
Staying power — Aanhouvermoë.
Steeplechase — Hinderniswedloop.
Stitch — Steek.
Straight — Reguitbaan; peilvak.
Stride — Pas, gang.
Style — Styl.
Suspend — Skors; suspendeer.
Suspension — Skorsing.
Sweater — Woloorhemp; woltrui; woljersie.

T

Take off, to — Wegspring; afsit.
Tape (measuring) — Lint, maatband.
Team — Span.
Team Relay Race — Span-afloswedloop; spanwedloop.
Telegraph Board — Telbord.
Throwing the cricket ball — Krieketbal gooi.
Tie, to — Gelykop hardloop.
Timekeeper; Timer — Tydhouer; Tydbeampte.
Track — Baan.
Track events — Baannommers.
Train — Oefen.
Trainer — Breier, afrigter.
Training — Oefening.
Trophy — Trofee.
Trousers (running-) — Kortbroek.
Tug O’ War — Toutrek.

U

Uneven field — Ongelyke veld.
Uneven running — Ongelyk hardloop.
Uneven track — Ongelyke baan.
Upright — Regoppaal.

V

Venue — Byeenkomsplek; vergaderplek; sportveld.
Vice-captain — Onderkaptein.
Victor Ludorum — Victor Ludorum; Wenner van die byeenkoms.

W

Walking Race — Stapwedstryd.
Win by a wheel — Met ’n wiellengte wen.
Win by inches — Met ’n paar duim wen.
Win with a lot to spare — Los voor wen.
Win by 30 yards — Met 30 tree wen.
Win by a lap — Met ’n ronde wen.
Wind — Asem, wind.
Winning Post — Wenpaal.
World record — Wêreldrekord.

Geniet die atletiek.

Sport & ontspanning | 0 kommentare

Boksterme

Eng.-Afr. Woordelys; Sa, 26 Januarie 2019 16:39

Terme vir boksers. Laat weet asseblief as u addisionele terme het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A
Advantage — Voordeel.
Amateur (boxer) — Amateur (bokser).
Appeal — Appèl; Appelleer.
Arc lamps — Booglampe.
Attack — Om aan te val; ’n aanval.
Auspices, under the — Onder beskerming van.
Avoid a blow, to — ’n Hou ontduik.

B

Bantam weight — Bantamgewig.
Bash about, to — Sy teenstander rondmoker.
Batter his opponent, to — Sy teenstander toetakel.
Belt; below the belt — Lyfband; onder die lyfband.
Block; to — a blow — Keer; ’n hou afweer.
Blow — Hou.
Board to; went to — Platslaan; na die planke gestuur.
Board of control — Raad van beheer.
Body — Liggaam; lyf.
Body blow — Lyfhou.
Bout — Wedstryd.
Box, to — Boks.
Boxer — Bokser, vuisvegter.
Boxing — Boks.
Boxing glove — Bokshandskoen.
Break, clean — Skoon gelos.
Break! break away! — Los mekaar! Los!
Bruiser — Kneuser.
Bye; draw a- — loslootjie.

C

Canvas — Seil.
Champion (ship) — Kampioen (skap).
Clinch — Vasgryp.
Condition (in the pink of condition) — Toestand; afrigting; (in eersteklas kondisie).
Contender for a title — Mededinger om ’n titel.
Contestant — Mededinger.
Contest(s) — Wedstryd(e), geveg(te).
Corner (neutral) — Hoek (neutrale).
Count the; -out — Telling, uittel.
Counter to (a blow) — Afweer, ’n hou afweer, keer, terugslaan.
Courage — Moed, durf, hart, pit, fut.
Crouch to — Gebukkend staan.
Cruiser weight — Kruisergewig.
Cut, upper, -open an eye, lip — Opstopper, ’n oog-, lip oopslaan.

D

Decision (fair-) — Beslissing (regverdig).
Debut — Debuut.
Defeat — Nederlaag.
Defence — Verdediging.
Deportment (in boxing) — Houding,
\ His fighting deportment — Sy veghouding.
Disqualify — Diskwalifiseer.
Dodge — Koes, duik.
Draw to (a-) — Gelykop boks, ’n gelykop wedstryd.
(-Blood) — Bloeduitslaan,
(-a bye) — loslootjie trek.
Duck — Koes, duik.

E

Effort (finaal) — Poging (laaste).

F

Feather weight — Veergewig.
Feint — Mik, skrik maak.
Fiasco — Fiasko.
Fight, (-er) return fight, infighting, — Geveg, vegter, tweede bokswedstryd, inboks, inloopboks.
Find (a great find) — ’n Groot ontdekking, ’n vonds.
Fit — In goeie kondisie, bekwaam, geskik, afgerig.
Floor the, to floor — Vloer, platslaan.
Flyweight — Vlieggewig.
Footwork — Voetwerk.
Form, flashes of form — Vorm, blyke van sy vorm.
Foul a, (to foul an opponent) — Ontoelaatbare hou, (teenstander ’n ontoelaatbare hou toedien).
Funk a, to — Bangbroek, bang wees.

G

Gain the decision — Die beslissing in sy guns verkry.
Glove, (-fighting) — Bokshandskoene.
\ The gloves became undone. — Handskoene het losgegaan.
Go at it hammer & tongs — Alles uithaal.
Gong; gong sounds — Klok; klok lui.
Gnat weight — Muggiegewig.
Groggy — Duiselig.
Gruelling fight — Uitputtende (taai) geveg.
Guard; to — Verdediging; keer.
Guarantee — Waarborg.

H

Heavy weight — Swaargewig.
Hedge — Toedam, vaskeer.
Hit, hitter — Slaan, slaner.
(-with the flat, back, open hand) — (-met ’n plathand, agterkant van die oophand).
Hit low — Laag slaan.
Hook — Haak.
Hook-hits — Haakhoue.
Hugging his opponent — Aan sy teenstander hang; hom omhels.

J

Jab, jabbed — Stamphou; gestamp.
Jaw, point of the - — Kakebeen, punt van die kakebeen.
Jerk (jerk back his head) — Ruk; (die kop terugruk).
Judge — Beoordelaar.

K

Knock out, to-, technical- — Uitklophou; uitklop, tegniese uitklophou.
Know the ropes — Krytlis besit.

L

Land a blow — ’n Hou plant.
Lead on points — Voor wees (op punte).
Left (straight) — Linkerhou, (reguit).
Light Weight — Liggewig.
Light-heavy weight — Ligswaargewig.
Lose; loser — Verloor, verloorder.
Lose one’s temper, or the fight — Die humeur of die wedstryd verloor.

M

Masseur — (In) vrywe, masseur.
Match; (They are well matched) — Wedstryd; hulle weeg goed teen mekaar op; is waardige teenstanders.
Maul — Kneus, toetakel, moker.
Method — Metode.
Middle weight — Middelgewig.
Midget weight — Dwerggewig.
Mix it, to — Baklei.
Mosquito weight — Muskietgewig.

N

Novice — Nuweling, penkop.

O

Odds — Kansweddenskap, kanse.
Off (he is off) — Van stryk af, van slag af.
Official — Beampte, amptelik.
One-sided — Eensydig.
Opening — Opening.
Opponent — Teenstander.
Out-box to — Oorrompel.
Out-fight, out-general to — Wen, uitoorlê.
Out-point to — Op punte wen.

P

Pace — Vaart, vlugheid.
Paperweight — Papiergewig.
Percentage — Persentasie.
Performer — Vertoner, bakleier, bokser.
Pluck — Moed, durf.
Point(s) — Punt(e).
Pound (to) — Papslaan, moker, bestook.
Preliminaries — Voorwedstryde, aanvoor-wedstryde.
Principals — Vernaamste boksers.
Prize fight — Geveg om geld, professionele bokswedstryd.
Prize fighter — Beroepsbokser.
Promote — Bevorder, op tou sit, organiseer.
Promoter — Organiseerder; Bevorderaar; Promotor.
Protest — Beswaar, protesteer.
Punch to, a — ’n Hou plant, ’n hou.
Punishment (to endure) — Straf (straf verduur).
Purse — vegprys, beurs.

R
Rally — Bykom, verfris, herstel.
Rattle his opponent — Sy teenstander intimideer / van struik bring.
Reach (long, short) — Armlengte (lang, kort).
Receipts (gate) — Hekontvangste.
Referee — Skeidsregter.
Resin — Harpuis.
Retire (from the ring) — Onttrek (hom).
Right, straight right — Regterhou, reguit-regter.
Ring; -side; -craft — Boksperk, kryt; kant van kryt; krytkennis; (bokskennis).
Record — Rekord.
Ropes — Toue.
Roped arena — Tou-afskorting.
Round — Ronde.

S

Scale; scaling 11 stone — Skaal, gewig, weeg 11 stone.
Score freely — Maklik punte aanteken.
Second(s); seconds out! — Bystander(s); bystanders uit!
Side step — Systap.
Skill; -ful boxing — Vernuf; vernuftige boksery.
Slash (slash wildly) — Wild slaan.
Smack — Klap, hou.
Smasher — Mokerhou.
Snap, to box with — Met krag boks, raak houe of skote slaan.
Solar plexus — Krop van die maag.
Spar — Skerm.
Sparring partner — Skermmaat.
Sponge, to throw in the — Tou opgooi, dit gewonne gee.
Stalk round the ring — Skerm-skerm rondtrap.
Stamina — Uithouvermoë.
Standards — Reëls.
Stewards — Beamptes.
Stickler — Aanhouer.
Stone — Stone (gewig).
Stop a blow — ’n Hou afweer.
Straight left, right — Reguit linker, regter, hot (haar) hou.
Strike — Slaan.
Style — Styl.
Suspend to — Suspendeer, skors.
Swing(s); swinging right — Swaaihou(e); swaaiende regterhou.

T

Tap — Tik.
Tearing into his opponent — Woes aanval.
Terms — Terme.
Thrill — Opwinding, genotrilling.
Timekeeper — Tydhouer.
Title holder — Titelhouer.
Train, training quarters, trainer — Oefen; oefenkwartiere; breier, afrigter.
Trophy — Trofee.

U

Uppercut—Opstopper (gesighou of ,skephou).

V

Verdict — Beslissing.
Victory — Oorwinning.

W

Warn — Waarsku.
Weariness — Uitgeputheid.
Weight, giving away---- Gewig; gewig toegee.
Bantam- — Bantam-.
Cruiser- — Kruiser-.
Feather- — Veer-.
Fly- — Vlieg-.
Gnat- — Muggie-.
Heavy- — Swaar-.
Light- — Lig-.
Light-heavy- — Ligswaar-
Midget- — Dwerg-.
Middle- — Middel-.
Mosquito- — Muskiet-.
Paper- — Papier-.
Welter- — Welter-.
Whirlwind tactics — Woeste taktiek.
Win, to; a -; winner — Om te wen; ’n oorwinning; wenner.
Win on points — Op punte wen.
On a knockout — Met uitklophou wen.
On a foul — Op ’n ontoelaatbare hou wen.
Wind, to — Wind-uit slaan.
World beater — Bobaasbokser.
Wrestle — Stoei.

Lekker boks, maar as jy my sien, wees maar genadig.

Sport & ontspanning | 0 kommentare

Biljartterme

Eng.-Afr. Woordelys; Sa, 26 Januarie 2019 16:04

'n Biljartspeler lê aan.
'n Biljartspeler lê aan.
Terme vir biljart-spelers. Laat weet asseblief as u addisionele terme het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A

Advantage — Voordeel.
All round break — Alsydige seriestoot.
Angle of a shot — Hoek van ’n stoot.

B

Ball — Bal.
Ball in hand — Dooie bal.
Ball-to-ball — Bal-na-bal.
Baulk; in baulk; baulk pocket double baulk — Doodvak; in die doodvak; doodvaksak; dubbele doodvak.
Billiards; -table; -ball — Biljart; -tafel; -bal.
Black, Brown, Blue ball — Swart, Bruin, Blou bal.
Break — Seriestoot.
Butt of the cue — Stompkant van stootstok.

C

Cannon — Kanon.
-off the red — -van rooie;
-off the white — -van witte;
-off the cushion — -van (los)band.
Centre pocket — Middelsak.
Century breaks — Honderdtal-seriestoot.
Chalk — Kryt.
Check side shot — Remskoot.
Colours (snooker) — Kleurballe.
Competitor — Mededinger.
Contact — Kontak.
Contest — Wedstryd.
Crack player — Uithalerspeler, Baasspeler, Pronkspeler.
Cue ball; cue — Speelbal, Stootstok, Biljartstok.
Cueist — Biljarter, Biljartspeler.
Cueman — Biljartspeler.
Cushion (cush) (Go in off the cush) — Band (In van die band af).

D

Double the red — Dubbelslag die rooie.

E

Effort — Poging.

F

Fireworks from cue — Vuurwerkvertouiug.
Fluke — Gelukskoot.
Follow through to — Deurloop, deurloopstoot.
Form — Vorm.

G

Gallery (There was a splendid gallery to see the match) — Toeskouers.
Green ball (snooker) — Groen bal.

H
Half-ball-shot — Halwe effek-stoot.
Half ball cannon — Halwe effek-kanon.
Heat — Uitdunwedstryd, uitdunning.

I

In hand ball — Dooie bal.
In-off (red or white) — In van (rooie of witte.)

K

Keen — Gretig.
Kiss — Klots.
Kiss-cannon — Klots-kanon.

L

Lead — Voortou.
Left side — Links-effek.

M

Middle pocket — Middelsak.
Minor break — Kleiner seriestoot.

O

Object ball — Slaanbal.
Off the cushion — Van die band af.
Opponent — Teenstander.
Opponents ball — Teenstander se bal.

P

Patchy play — Wisselvallige spel.
Phase of the game — Stadium van spel.
Pink ball (snooker) — Ligrooi/pienk bal.
Plain ball — Skoon bal.
Play the red or white, to — Op die rooie of witte speel.
Player — Speler.
Pocket — Sak; om die bal te sak.
Point(s) — Punt(e).
Position; to play for — Posisie; om vir posisie te speel.
Pot — Sak, pot.
Push stroke — Deurstoot.
Pyramid — Piramide.

R

Ricochet off — Wegspring van.
Rest, the — Nukkie, rus, bokkie.
Runner up — Tweede speler.
Running side — By-effek.
Runs of 38, 33 etc. — Stote van 38, 33 ens.
Run through — Deurloop.

S

Score, scoring shot — Tel, Telling, Telhou.
Scratchy play — Onegalig speel.
Screw; screw back; screw shot — Trek; terugtrek; terugstoot.
Session of a match — Deel van ’n wedstryd.
Sessional points — Sittingspunte.
Shot — Stoot.
Side pocket — Sysak.
Side:
/ Check — Kontra-, teeneffek; Remeffek.
/ Running — By-effek.
/ Plenty of — Baie effek.
Skittle — 'n Kegel.
Skittles — Kegelspel.
Snooker — Snooker.
Spin — Krul, Skop, Draaiing.
Spot the red, to — Rooi op kol.
Spot the ball, to (the spot, spot ball) — Bal op kol (kol, kolbal).
Straight shot, pot — Reguitstoot, Reguitpot.
Striker — Stoter.
Stroke — Stoot.
Style — Styl.

T

Tap the ball, to — Bal tik.
Tip the ball, to — Bal top.
Tip of the cue — Punt van die stootstok.
Top of table play — Spel aan bo-end van tafel.
Touch — Raak.
Tournament — Toernooi.

Y

Yellow ball (snooker) — Geel bal.

Lekker speel.

Sport & ontspanning | 0 kommentare

Gholfterme

Eng.-Afr. Woordelys; Sa, 26 Januarie 2019 15:22

Tiger Woods in aksie.
Tiger Woods in aksie.
Engels-Afrikaanse terme vir gholfspelers. Laat weet asseblief as u addisionele terme het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A

Address the ball — Korrelvat, aanlê.
Advice — Raad.
Albatros — Albatros (3 onder syfer).
All even — Gelykop.
All square — Gelykop.
Approach shot — Aankomslag, Naderslag.
Approach, to — Aankom, Aanspeel.
As we lie! — Gelyk!

B

Backspin — Terugkrul.
Backswing — Terugswaai.
Baffy — Knots.
Best ball — Beste bal.
Birdie — Voëltjie (1 onder syfer).
Blade — Lem.
Blind hole — Blindë putjie.
Bogey of course — Baansyfer.
Boundary line — Grens.
Bounds, out of — Buite die greuse.
Brassie — Koper.
Breach (of rules) — Oortreding (van die reëls).
Bunker — Kuil, Sandkuil, Sandput.
Bunkered — Gekuil.
Bye — Loslootjie, Vrylootjie.

C

Caddie — Joggie.
Caddie, to — Joggie speel, Stokke dra.
Caddiemaster — Joggiebaas.
Capture (to capture a hole) — Putjie wen.
Carry — Oorslaan.
Casual water — Spoelwater.
Champion (open, amateur) — Kampioen (oop, amateur).
Chip shot — Kappie, Kapskootjie.
Cleek — Klik.
Cleek shot — Klikhou.
Club — Stok.
Clublength — Stoklengte.
Competitor — Mededinger, Deelnemer.
Concede (to concede a putt) — ’n Set toegee.
Course — Baan, Gholfbaan.
Couple — Paar.
Cross-bunker — Dwarskuil.
Cup — Blikkie.
Cut shot — Krulslag.

D

Dead (to lay the ball) — Die bal doodgooi.
Divot — Mol, Kluit.
Dog-leg — Winkelhaak.
Dormie — Doedoe.
Dormie 5 — Doedoe 5.
Down (2 down) — Agter (2 agter).
Drive (a) — Dryfhou.
Drive (to) — ’n Dryfhou gee/speel.
Driver (a) — Drywer, Dryfstok.
Driving-iron — Dryfyster.
Driving range — Dryfbaan.
Duff (sclaff) — Ploeg (grondskoot).
Duffer — Makou.

E

Eagle — Arend (2 onder syfer).
Eclectic — Uitkieswedstryd.

F

Face (of club) — Voorkant.
Fairway — Skoouveld.
Fast — Hard.
Fell — Doodhou.
First hole — Afsitputjie, Eerste putjie.
Flag — Vlag.
Flight (of ball) — Vlug.
Floater — Swembal.
Fluff — Verknoei.
Fluke — Gelukskoot.
Follow through — Deurswaai.
Foozle (to foozle one’s drive) — ’n Dryfhou verbrou, Knoei.
Foozle (a) — Knoeislag, Knoeihou.
Foozler — Knoeier.
Fore! — Voor! Voorkant!
Forecaddie — Voorjoggie.
Forward spin — Vorentoe-krul.
Forward swing — Vorentoe-swaai.
Foursome — Vierspel.
Full shot, a — ’n Volskoot.

G

Gallery — Toeskouers.
Green (through the) — Veld (deur die).
Green (putting-) — Setperk.
Green (rub of the-) — Baanletsel.
Green fee — Baangeld, Baanfooi.
Greenkeeper — Baanopsigter.
Greensome — Kiesspel.
Grip — Vat.

H

Half (a) — Gelykspel.
Halve, (to-) — Deel.
Handicap — Voorgee.
Handicap stroke — Voorgeeslag.
Hanging (a hanging lie) — ’n Hang, Hang-ligging.
Hazard — Hindernis.
Head — Kop.
Heel — Hak.
Hole — Putjie.
Hole, to lose a — ’n Putjie verloor.
Hole, to have a — ’n Putjie afstaan.
Hole-play — Putjiespel.
Hole out (to hole out in 4) — Met 4 houe in wees.
Holes down (to be-) — Putjies agter (wees).
Holes up — Putjies voor.
Honour — Voorrang.
Hook, (a) — ’n Hoek, Haakskoot.
Hook, (to-) — Haak.

I

Impediments (loose) — (Los) obstruksies.
In play — In spel.
Iron — Yster.

J

Jerk — Ruk.
Jigger — Langkop.

L

Lay the ball dead (to-) — Die bal tem, Doodgooi.
Lie (of the ball-) — Ligging (van die bal) .
Lie (of the club) — Ligging (van die stok).
Lie (hanging) — ’n Hang.
Lifting — Optel, (oor die skouer laat val) Oorgooi.
Line of play — Speelrigting.
Links — Gholfbaan.
Lip (of hole) — Rand (van die putjie).
Loft, to — Die bal lig.
Loft of a club, the — Skuinste.
Lofter — Ligter.
Lofting or lofted shot — Lugslag.
Long ball, a — Trekker, Vêrskoot.

M

Mashie — Staf, Ligter.
Mashie-niblick — Stafknuppel, Stafnoodstok.
Match — Wedstryd.
Match play — Putjiespel.
Medal play — Slagspel.
Medal round — Slagronde.
Mid-iron — Halfyster.
Midget (Miniature) Gholf — Miniatuur-gholf.

N

Niblick — Knuppel, Noodstok.

O

Opponent — Teenstander, opponent.
Oscillate — Slinger (Die bal slinger op die rand van die putjie).
Overclub, to — Oorvoer.

P

Partner — Maat.
Penalise, to — Straf.
Penalty stroke — Strafhou.
Pin — Pen, Vlagpen.
Pitch — Gooi, Opgooi.
Pitch, a — Boogslag.
Pitches (the ball pitches) — Die bal val.
Player — Speler.
Plus — Plus.
Plus player — Plusspeler.
Plus 2 man, a — Plus-twee-speler.
Plus fours — Gholfbroek, Sambalbroek, Sakbroek.
Press, to — Forseer, Dwing.
Priority (ou the course) — Voorrang (op die baan).
Professional — Beroepspeler.
Pull, a — Haaromhou, Trekhou.
Pull, to — Haaromslaan, Trek.
Push out, to — Uittrek, Wegdruk.
Push shot — Stamphou. Stampskoot.
Putt, a — Set, Rolslag.
Putt (an approach) — Set, (’n Naderset-).
Putter — Setter.
Putting — Setwerk.
Putting green — Setperk.

R

Rabbit — Makou.
Recall (a shot) — Terugneem ('n hou).
Recovery shot — Herstelskoot.
Referee — Skeidsregter.
Replace (to replace divots) — Mol (Molletjie) Herstel.
Rock, Sway — Wikkel.
Round — Ronde.
Rough (in the) — Ruwe grond (op die).
Rub of the green, a — ’n Baanletsel.
Run-up, a — Laagslag.
Runner-up (second best player in a competition) — Tweede speler.

S

Sammy — Halfklik.
Score — Telling.
Sclaff (duff) — Ploeghou.
Score-card — Telkaart.
Scrape, to — Skraap, Gelykmaak.
Scrape (to scrape the ball) — Die bal aankrap.
Scraper, a — Skraper.
Scratch — Nul.
Scratch mark (he is on the scratch mark) — Hy staan op nul.
Scratch player — Nulspeler.
Shaft — Steel.
Short game — Kortskote.
Shot — Skoot.
/ A full shot — ’n Volskoot.
/ A spared shot — ’n Beheerste hou.
Shelter, to — Verskans.
Singles — Enkelspel.
Skelp-mark — Slagmerk.
Slice, a — 'n Hotomhou, Wegdraaihou.
Slice the ball, to — Bal laat wegdraai.
Slice, to — Hotomslaan.
Slogger — Mokeraar.
Slow back — Stadig terug.
Smother a ball, to — Om 'n bal te smoor.
Smothered shot, a — 'n Versmoorde slag.
Socket — Nek.
Socket (to socket the ball) — Die bal ’n nekhou gee.
Spare a shot, to — ’n Skoot beheers.
Spared shot, a — 'n Beheerste hou.
Spin — Krul.
Spin, to apply — Die bal krul.
Spin, top — Sy-krul.
Spoon — Lepel.
Spoon the ball, to — Die bal opskep.
Square, to be — Gelyk wees.
Stance — Stand.
Stance, an open- — 'n Ope stand.
Stance, a closed — ’n Geslote stand.
Stance, a square — Lynstand.
Stance, a wide (narrow) — ’n Wye (nou) stand.
Stance, to take a wide — 'n Wye stand inneem.
Strike, to — Slaan.
Stroke — Slag of hou.
Stroke iplay (or medal) — Slagspel.
Stymie, a — 'n Blinder, Stuiter.
/ A stymied B, or A laid B a stymie. — A het B verblind.
Sway — Lyfswaai.
Swing, a — Swaai.
Swing, a full — ’n Vol swaai.
Swing, a half — ’n Halwe swaai.
Swing, a three-quarter — 'n Driekwart swaai.
Swing — Swaai.

T

Team — Span.
Team Event — Spannommer.
Tee, the — Die bof of tuitjie.
Tee, to — Bof.
Tee-box — Sandbakkie.
Teeing ground — Bofgrond.
Teeing discs — Bofskyfies.
Threesome — Driespel.
Tie — Gelykspeel.
Toe — Punt.
Topped shot — Kophou.
Tournament — Toernooi.
Turn (the) — Draai, die.

U

Unipire — Skeidsregter.
Underclub, to — Ondervoer.

W

Waggle, to waggle the club — Die stok wikkel.
Waiving penalties — Van straf afsien.
Water hazard — Waterkuil.
Wormcasts — Wurmhopies.
Wrist action — Polswerk.

Geniet jou gholf!

Sport & ontspanning | 0 kommentare

Swem en Waterpolo-terme

Eng.-Afr. Woordelys; Sa, 26 Januarie 2019 14:43

Terme vir swemmers en waterpolo-spelers. Laat weet asseblief as u addisionele terme het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A

Aquatic Sports — Watersport.
Alert — Waaksaam.
Adversary — Teenstander.
Amateur — Amateur.
Anticipation — Voorgevoel.
Attack, to launch an — Aanval op tou sit.
Attempts — Pogings.

B

Back(-s) — Agterspeier(-s).
Backstroke — Rugslag, Rughaal.
Balance in the water — Balans.
Ball -control — Bal, Balbeheer, Beheer oor bal.
Bath — Swembad.
Bolster Bar — Afslaanpaal.
Breach of the rule — Verbreking van reël.
Breast stroke — Borsslag, Borshaal.
Breathing — Asemhaling.

C

Captain — Kaptein.
Centre! — Sentreer! Binnetoe!
Champion(-ship) — Kampioen(-skap).
Coach — Afrigter, Breier, Drilbaas.
Combination — Samespel, Kombinasie.
Competition — Kompetisie, Mededinging, Wedywering, Wedstryd.
Confidence — Vertroue.
Crawl stroke — Kruipslag.
Cross shot — Kruisskoot, Dwarsskoot.
Cross bar — Dwarshout.

D

Defence — Verdediging.
Disqualify — Diskwalifiseer.
Distance — Afstand.
Dive — Duik.
Trick- — Knapduik.
Display- — Reklameduik.
Fancy- — Vertoonduik.
Drive — Dryfskoot.
Drive — Dryfkrag.
Arm drive — Arm-dryfkrag.
Leg drive — Been-dryfkrag.

E

Effort — Poging.
Equalising Goal — Gelykmakende doel.

F

Fist the ball away — Die bal wegmoker (-slaan).
Float — Drywe.
Forward(-s) — Voorspoler(-s).
-line — Voorlyn.
-play — Voorspel.
Foul, Foul play — Fout, Ruwe, gemene spel.
Free throw — Vrygooi, Vryworp.
Free style swimming — Vryslag-swem.

G

Gap (in the defence) — Gaping, Opening.
Gala — Swemgala.
Goal — Doel (doelpunt).
-getter — Doelskieter.
-judge — Doelbeoordelaar.
-keeper — Doelwagter.
-keeping — Doelbewaring (verdediging).
-posts — Doelpale.

H

Handle the ball — Die bal hanteer.
Hang on to (the ball) — Te lank vashou.

I

Infringement — Oortrediug.
Inside players — Binnespelers.
Instructor — Leermeester.
Intercept — Onderskep.
Interval — Pouse, Rustyd.

J

Judgement — Berekening, Skatting.

L

Launch an attack — Aanval op tou sit.
Laws of the game — Reëls van spel.
Lead — Voortou hê.
Leader — Leier.
League — Liga.
Length — Lengte.
Level the score — Telling getyk bring (gelykmaak).
Log — Puntelys.
Lose — Verloor.
Loser — Verloorder.

M

Manoevre — Maneuwer, Taktiek.
Match — Wedstryd.
\ No match for their opponents. — Kan nie teen hul teenstanders opweeg nie.
Methods of swimming — Swemmetodes.
Movement of the legs — Beweging van bene.
Moves (movement) — Bewegings.

N

Net — Net.
Net (the ball) — Bal in die net stuur.

O

Off-side — Onkant.
Opening(-s) — Opening(-s), Gaping(-s).
Opponent(-s) — Teenstander(-s)
Opportunity — Kans.

P

Pass — Aangee.
reverse- — terugaangee.
bad-, good-, — slegte, goeie aangee.
wide-, wild-, — skewe, wilde aangee.
Pivot — Skakel.
Play — Spel.
Player — Speler.
Plunge — Plons.
Position (in the water) — Posisie.
Practice — Oefening.
Practise to — Oefen.
Principles — Beginsels.

R

Race — Swemwedstryd, (-resies).
Reach (of the stroke) — Lengte van die haal.
Referee — Skeidsregter.
Relaxation — Verslapping.
Reserve — Reserwe.
Result — Uitslag.
Reverse pass — Terugaangee.
Rhythm — Ritme.
Rules — Reëls.

S

Score — Telling.
/ To equalise (level) — Telling gelyk maak (gelyk bring).
Series — Reeks.
Shoot — Skiet.
(Shoot at goal) — ('n Skoot op die doel gooi.)
(Shooting ability) — (Skietvaardigheid.)
Sink the ball — Bal onder water druk.
Speed — Vaart.
Speed swimming — Snelswem.
Stroke — Slag, Haal.
(free-) — vryslag.
(trudgeon-) — loopslag.
(back-) — rugslag.
(side-) — syslag.
(crawl-) kruipslag.
Surface of the water — Oppervlakte van water.
Swim — Swem.
Swimming bath — Swembad.
Swimming side of the body — Swemsy van liggaam.

T

Team — Span.
Thrash the legs — Vinnig skop.
Throw — Worp.
penalty- — strafworp.
free- — vryworp.
Time (timing of strokes or breathing) — Berekening, Tempo.
Touch side of bath — Kant van die bad raak/ vat/ aantik.

V

Vacancy — Vakature.
Victory — Oorwinning.

W

Waist high — Tot Middel-hoogte.
Waterpolo match, -game — Waterpolo-wedstryd, -spel.
Width — Wydte (van die bad).
Win by a touch — Met ’n tik wen.
Withdraw from the race (to) — Onttrek van wedstryd.

Sport & ontspanning | 0 kommentare

Tennisterme

Eng.-Afr. Woordelys; Sa, 26 Januarie 2019 11:19

Tennisbal, -raket en -skoene.
Tennisbal, -raket en -skoene.
Terme vir tennisspelers. Laat weet asseblief as u addisionele terme het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A

Advantage — Voordeel.
Advantage all — Voordeel elk.
Advantage-game — Voordeelpot.
Advantage in — Voordeel in.
Advantage out — Voordeel uit.
Advantage server — Voordeel-afslaner.
Advantage striker — Voordeel-ontvanger.
All (thirty all) — Elk (dertig elk).
American service — Amerikaanse afslaan.
American singles — Amerikaanse enkelspel.
Appeal — Appelleer, Hom beroep op.
Asphalt court — Asfaltbaan.
Away — Uit.

B

Back court — Agterbaan.
Back court game — Agterbaanspel.
Back court player — Agterbaanspeler.
Back-ground — Agtergrond.
Back-hand — Handrug.
Backhand drive — Handrughou.
Backhand grip — Handrugvat.
Backhand player — Handrugspeler.
Backhand smash — Handrugmokerhou.
Backhand stroke — Handrughou.
Backhand volley — Handrugvlughou.
Backspin — Terugkrul.
Ball — Bal.
Ball is in play, the — Die bal word gespeel.
Ball served, the — Die afslaanbal.
Band (net-cord) — Lynband.
Baseline — Agterlyn.
Baseline game — Agterlynspel.
Best of three — Twee uit drie.
Best of five — Drie uit vyf.
Blade (surface) — Blad.
Body weight — Liggaamsgewig.
Bound — Opspring.
Bound (to) — Omsluit, begrens.
To draw a bye — Loslootjie trek.

C

Catgut — Snaar.
Centre — Middel.
Centre line — Middellyn.
Centre strap — Middelband.
Challenge — Uitdaag.
Challenge cup — Uitdaagbeker.
Challenge round — Uitdaagronde.
Challenger — Uitdager.
Champion — Kampioen.
Championship — Kampioenskap.
Change sides — Omruil.
Chop — Kap.
Chop-service — Kap-afslaan.
Chop-stroke — Kaphou.
Claim — Eis, Vorder.
Class — Klas.
Classification — Rangskikking, klassifikasie.
Consecutive faults — Agtereenvolgende foute.
Consecutively — Agtereenvolgens.
Count, to — Tel, die telhou.
Count, the — Telling.
Court — Baan.
Cover — Raketsak, Omslag.
Covered court — Oordekte baan.
Crack player— Baasspeler, uithalerspeler.
Creeper — Skuiwer.
Crosscut — Dwarshakhou.
Cup — Beker.
Cut — Hak.
Cutstroke — Hakhou.

D

Decision — Beslissing.
Deuce — Gelykop.
Double court — Dubbelbaan.
Double fault — Dubbelfout, ’n Dubbel.
Doubles — Dubbelspel.
Draw (to) — Gelyk speel.
Drive — Dryfhou.
Drop — Val.
Downstroke — Afhou.
Deflect a ball — Laat skuins spat.

E

Exhibition match — Vertoonwedstryd.

F

Fault — Uit, Fout.
Final round — Finale ronde.
Fifteen — Vyftien.
Fixture — Bepaalde datum, datumlys.
The match is a fixture — Die wedstryddatum is vas.
Fluke — Gelukslag.
Foot-fault — Voetfout.
Foot-fault rule — Voetfoutreël.
Forearm drive — Voorarm-dryfhou.
Forehand — Voorarm.
Forehandgrip — Voorarmvat.
Forehand stroke — Voorarmhou.
Form : he is in form — Hy is op stryk, Op sy stukke.
Frame — (Raket) raam.

G

Gallery — Toeskouers.
Gallery play — Spogspel.
Game — Pot.
Games (five) all — Vyf potte elk.
Game point — Beslissende punt in die pot, wenpunt.
Grand challenge cup — Kampioenbeker, Groot uitdaagbeker.
Grand stand — Groot pawiljoen.
Grass court — Grasbaan.
Gravel court — Gruisbaan.
Grip (n) — Vat.
Grip, to — Vasvat.
Ground stroke — Grondhou.
Gut — Snaar.

H

Halfcourt line — Middellyn.
Half-volley — Skephou.
Handicap — Voorgee-spel.
He is handicapped — Hy word teruggesit.
Handle — Handvatsel.
Hard court — Harde baan.
High volleying — Hoë vlughoue.
Hit — Raak, dit was goed geraak, raakhou.
/ It was a good hit. — Dit was ’n goeie hou.
Hold — Vat.
Hop — Spring.

I

In-player — Afslaner.
Intercept — Onderskep.

K

Kill — Doodslaan.

L

Left-court — Linkerbaan.
Length — Lengte.
Let-off — Ontkoming.
/ You have had a let-off this time. — Jy het dit dié slag maklik ontkom.
Line — Lyn.
Linesman — Lynwagter.
Lob, a — Lughou.
Lob, to — ’n Lughou slaan.
Long advantage — Lang voordeel.
Loser — Verloorder.
Love — Stroop, nul.
Love game — Strooppot, nulpot.
Love set — Stroopstel, nulstel.
Low vollcying — Lae vlughoue.

M

Marker — Merker.
Match — Wedstryd.
Match point — Beslissende punt in die wedstryd, wenpunt.
Miss — Misslaan.
It was a miss — Dit was mis.
Mixed doubles — Gemengde dubbelspel.

N

Net — Net.
Net-pole — Netpaal.
Net-ball — Netbal.

O

Odd; The odd set — Die ekstra stel.
Odds (To give the sixth odds. He receives odds. — Een sesde voorgee. Hulle gee hom voor.
Opponent — Opponent, teenstander.
Out — Uit.
Out-player — Terugslaner.
Over — Klaar.
Overhand service — Bo-oor afslaan.
Owe fifteen — Min vyftien.

P

Pair — Paar.
Partner — Maat.
Place, a — Plaashou.
Place, to — Plaas.
/ It was good placing. — Die bal is goed geplaas.
Placing — Plasing.
Play — Spel.
/ To play at the net. — By die net speel.
Play! — Speel!
Player — Speler.
Poach — Steel, skaai.
Poacher — Steler, skaaier.
Point — Punt.
Pole — Paal.
Position — Posisie.
Post — Paal.
Press — Raketpers, pers.

R

Rabbit — Makou.
Racket — Raket.
Rally, a — Sarsie, verwisseling van houe.
Rally, to — Sarsie maak, Houe verwissel.
Ranking — Rangskikking.
Ready! — Klaar!
Receive — Ontvang.
Receive thirty — Plus dertig.
Receiver — Ontvanger.
Regulation net — Standaardnet.
Return — Terugspeel.
/ To return the service — Die afslaanbal terugspeel.
Right — Reg.
Right court — Regterbaan.
Romp — Rondspring.
Rough — Grof, Grofkant.
Round — Roude.
Runner up — Tweede.

S

Score, to — Tel, Die telhou.
Score, a — Telling.
/ What is the score? — Wat is die telling (punte)? Hoe slaan die spel? Hoe tel dit nou?
/ The score of the server is called first — Die punte van die afslaner word eerste uitgeroep.
/ Will you score? — Sal jy tel?
/ Has anybody scored (kept the score)? — Het iemand getel?
/ Has anybody scored (scored any points) — Het iemand punte gemaak?
Scorer — Teller.
Scratch, Start at scratch — By nul begin.
Screw — Krul.
Semi-final — Halfeind.
Serve — Afslaan.
Server — Afslaner.
Service — Afslaan.
/ To return the service — (Sien bo).
/ The service has been delivered — Die bal is afgeslaan.
/ The service may not be volleyed — Die afslaanbal mag nie in die vlug geslaan word nie.
Service court — Afslaanbaan.
Service line — Afslaanlyn.
Serving side — Afslaankant.
Service-sideline — Afslaan-sylyn.
Set — Stel.
Set-all — (Een) stel elk.
Set-point — Beslissende punt in die stel.
Shoot — Skiet.
Short advantage — Kort voordeel.
Short ball — Kort bal.
Side — Kant.
Side line — Sylyn.
Single court — Enkelbaan.
Singles — Enkelspel.
Skim — Skram.
Smash — Moker, Mokerhou.
Smooth — Glad.
Soft — Sag.
Sorry — Janwner.
Spin — Draai.
Strike — Slaan.
Striker — Slaner.
Striker-out — Terugslaner.
String — Snaar.
Stringing — Snaarwerk.
Stroke — Hou, Slag.
Swipe — Veeg, Veeghou.

T

Take the ball — Speel die bal.
Take the service — Die afslaanbal terugslaan.
Tape — Band.
Team — Span.
Telling : A telling stroke — ’n Hou wat tel.
Tennis — Tennis.
Tennis club — Tennisklub.
Tennis party — Tennisparty.
Tennis tournanient — Tennistoernooi.
Threehanded game — Driespel.
Tie — Gelykspel.
Toss — Loot.
/ Toss for sides — Vir kaute loot.
/ To win the toss — Die loot wen.
/ The winner of the toss — Lootwenner.
Tournament — Toernooi.
Turn — Beurt.
/ He serves out of his turn — Dit is nie sy afslaanbeurt nie.
Twist — Draai.

U

Umpire — Skeidsregter.
Underhand service — Onderlangs afslaan, Onderdeur afslaan.

V

Vantage — Voordeel.
Volley — In die vlug slaan, Vlughou.
/ To take the ball either at the volley or on the bound — Die bal in die vlug of na die opspring slaan.

W

Walk over — Maklike wen, Fluit-fluit wen, ’n maklike oorwinning (Ook : Wedstryd opgee).
Win — Wen.
/ To win a stroke — 'n Punt wen.
Winning stroke — Wenhou.

Geniet jou tennis!

Sport & ontspanning | 0 kommentare

Kos- en kookterme

Eng.-Afr. Woordelys; Vr, 25 Januarie 2019 17:44

Lekker eet / Bon appétit!
Lekker eet / Bon appétit!
Die artikel bevat 'n lys van Engels-Afrikaanse Kookterme. Dit behoort handig te pas te kom vir al die kokke, maar as jy aan die ontvangkant is, is dit beter om nie te weet wat jy eet nie. Ignoreer dan eerder die lys en geniet jou kos.

Terloops, laat weet asseblief as u addisionele woorde het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A

abdomen — maag, buik.
absorbent — absorbeermiddel.
acid — suur.
acetic acid — asynsuur.
acid picric — pikriensuur.
agar-agar — seegras (word gebruik i.p.v. gelatien/geleistof vir vegetariërs).
aithbone — stuitjiebeen.
albumin — eiwitstof.
alcohol — alkohol, wyngees.
alkali — alkalie, lagsout.
allspice — wonderpeper, naelsaad.
almond — amandel.
-paste (icing) — amandel-versiersel.
-pudding — amandelpoeding.
alum — aluin.
aluminium — aluminium.
-jug — aluminiumbeker.
-saucepan — aluminiumpot, -kastrol.
American icing — Amerikaanse versiersel.
ammonia — ammoniak.
anchovy — ansjowie.
-essence — ansjowie-ekstrak of -essens.
angelica — engelwortel.
aniseed — anyssaad.
appetite — eetlus.
apple — appel.
-charlotte — appelmoes.
-corer — appelpitter.
-fritters — appelpoffers.
-tart and cream — appeltert met room
-dumplings — appelkluitjies.
apple meringues — appelskuimpies.
-pie — appelpastei.
apricot — appelkoos.
arrowroot — pylwortelmeel, araroet.
artery — slagaar.
artichokes — artisjok.
ashet — plat-vleisskottel.
assorted salad — slaaisoorte.
assorted vegetables — groentesoorte.
asparagus — aspersie(s).
avocado pear — avokadopeer, murgpeer.

B

baba — ligte poeding (met suurdeeg gerys).
bacon — spek.
bacon rolls — spekrolletjies.
bain marie — invoegkastrolletjies.
bake — bak.
baked — gebakte.
-apples — gebakte appels.
-apple dumplings — gebakte appelkluitjies.
-fish, fines herbes — gebakte vis met pietersielie.
-jam roll — gebakte konfytrol.
-curried mince and rice — bobotie met rys.
baking powder — bakpoeier.
-sheet — bakplaat.
-tin — bakplaat, bakpan.
bananas — piesang, banana.
-fritters — piesangkoekies, -poffertjies.
-salad — piesangslaai.
barley — gort.
basket — mandjie.
baste — bedruip.
basting spoon — bedruiplepel.
bat (n) — vleishamer.
bath brick — skuursteen.
bath of fat — diepvet.
batter — beslagdeeg, laneeldeeg.
bay — meelgaatjie.
bayleaf — lourierblaar.
beans — bone, boontjies.
bean stew — boontjiebredie.
beef — beesvleis, bief.
beef olives — rolvleis, met vulsel, beesvleis-olywe.
beefsteak — biefstuk.
beef-tea — boeljon, vleisekstrak.
beetroot — beet, rooibeet.
beeswax — by(e)was.
beignets souffles — poffertjies.
bicarbonate of soda — koeksoda.
bichromate of potash — bi-kromaat van potas.
bile — gal.
-duct — galbuisie.
bind — bind.
biscuits — beskuitjies, hardekoekies.
bisque — skelvissop.
black cap pudding — rys- en korentepoeding.
blacklead — swartlood, swartsel.
blanch (v) — tot kookpunt bring.
blanchmange — blamaans.
blanchmange and jelly — blamaans en jellie.
blanquette — witbedeksous.
blanquette of veal and mushrooms — kalf[vleis met bedeksous en sampioene.
blend (v) — meng, vermeng.
bloater — bokkom.
blood polony — bloedwors.
board (bread) — broodbord.
board (chopping) — kapplank.
-(pastry) — deegplank.
bobotee — gemaalde kerrievleis met lemoenblare.
boer sausage — boerewors.
boiled — gekookte.
-breast of lamb, caper sauce — gekookte lamsbors met kappersous.
boiled chicken, celery sauce — gekookte hoender met sel(d)erysous.
-jamroll — gekookte konfytrol.
-chicken, parsley sauce — gekookte hoender met pieterseliesous.
-leg of mutton, caper sauce — gekookte skaapboud met kappertjiesous.
-oxtongue and spinach — gekookte beestong met spinasie.
boiler — stoomketel, kookpot.
bone (v) — uitbeen.
boracic acid — boorsuur.
borax — boraks.
boston beans — boston-boontjies.
-bread — bostonbrood.
bouillon — boeljon, helder vleissop.
bouquet garni — geurkruiebossie.
boquettgorni — gegarneerde kruie.
bowl (mixing) — mengbak.
-(pudding) — poedingbak.
brain — brein, harsings.
braise — smoor.
braised duck and green peas — gesmoorde eend en groen-ertjies.
-ham and spinach — gesmoorde ham met spinasie.
-steak — gesmoorde biefstuk.
-steak and green peas — gesmoorde biefstuk met groenertjies.
-steak and macaroni — gesmoorde biefstuk met macaroni.
-steak and mushroom — gesmoorde biefstuk en sampioene.
-steak and onions — gesmoorde biefstuk en uie.
-sweetbreads — gesmoorde soetvleis, pankreas.
-steak and spaghetti — gesmoorde biefstuk met spaghetti.
-steak and tomatoes — gesmoorde biefstuk en tamaties.
bran — semels.
brawn — sult, hoofkaas.
bread and butter pudding — botter- en broodpoeding.
breadbin — broodtrommel, broodblik.
breadcrumbs — broodkrummels, paneermeel.
breadplate — broodbord.
breakfast — ontbyt, agtuur, brekfis.
breadknife — broodmes.
breedie — bredie.
brinjal — eierplant.
brisket — beesbors.
broad beans — boerbone.
broiled bacon — gebraaide spek.
broth — vleissop, brei.
browsels — kaiings.
brush over — oorsmeer.
Brussels Sprouts — Brusselse Spruitjies.
buck — bok.
bucket — emmer.
buckweat — bokwiet.
butter — botter.
-peanut butter — grondboontjievet.
-balls — botterbolletjies, botterrolletjies.
-cooler — botterverkoeler.
-dish — botterpot.
-knife — bottermes.
butterscotch — Skotse Toffie.
buttock — beesboud.

C

cabbage — kool.
cabinet pudding — kabinetpoeding, kajuitpoeding.
cake — koek.
-cooler — afkoelplaat, afkoelrak.
-fork — koekvurk.
-mould — koekvorm.
-tin — koekblik, koekpan.
caketray — afkoelplaat, afkoelrak.
calf — kalf.
calf’s head, brain sauce — kalfskop met harsingsous.
calf’s liver and onions — kalfslewer en uie.
calories — kalorieë.
calorific value — kalorifiese waarde.
camomile flowers — kamellablomme.
candied peel — versuikerde lemoenskil, suikerskil, sukade.
cane sugar — rietsuiker.
canned fruit — ingemaakte, ingelegde vrugte.
cantaloup — spanspek.
cape salmon cutlets — geelbekmootjies.
cape salmon, portugaise — gebakte geelbek met tamatie en uie.
capers — kappers.
capers sauce — kappersous.
caramel — bruingebrande suiker.
caraway-seed — koeksaad.
carbohydrate — koolhidraat.
carbon — koolstof.
carbon dioxide — koolsuurgas.
carmine — rooikleursel.
caroted artery — nek-slagaar.
carp — riviervis.
carrots — wortels.
carving knife — voorsnymes, vleismes, grootmes.
carving set — voorsnystel.
casein — kaasstof.
casserole — porseleinbak.
caustic soda — seepsoda.
castor sugar — strooisuiker, fynsuiker.
cater — voedsel of verversinge verskaf.
cattle — beeste.
cauliflower — blomkool.
cauliflower stew — blomkoolbredie.
caviare — kaviaar, sout-viskuit.
cayenne pepper — rissiepeper.
celery — selery.
celery salt — selerysout.
cellulose — sellulose, selstof.
cereals — graankos, graansoorte.
champignons — sampioene.
charcoal — houtskool.
-cooler — houtskoolkoelkas.
charlotte russe — room- en beskuitpoeding.
chaud froid — koue-vleisgereg.
cheese — kaas.
-biscuits — kaasbeskuitjies.
-cloth — kaasdoek.
-straw — kaasstrooitjies.
chemical action — gemiese werking.
chemicals — gemikalië / chemikalieë.
chest — bors.
cherries — kersies.
-glace — versuikerde of verglaasde kersies.
chestnut — kastaiing.
chicken — kuiken.
- cutlets and green peas — hoender-kotolette met groen ertjies.
-liver — hoenderlewer.
-sauté marengo — gesouteerde hoendervleis met eier.
chicory — sigorei (chichorei).
chief steward — hooftafelbediende.
chilli — rissie.
chimney — skoorsteen.
china mould — porselein-poedingvorm.
chloride — kloor / chloor.
-(of) lime — kloorkalk.
chocolate — sjokolade.
-slab — sjokoladeblokkies.
-(hard centres) — hardepitsjokolaadjies.
-bavaroise — sjokoladepoeding.
chopper — vleisbyl.
chopping knife — kapmes, slagtersmes.
chops — karmenaadjies, tjops.
choux paste — bindsousdeeg.
chuck (scotch fillet) — skotse dikvleis.
chuckrib — dikrib.
chump chop — boudkarmenaadjies.
chutney — blatjang.
cider — appelwyn.
cinnamon (ground) — fynkaneel.
cinnamon stick — heelpypkaneel.
cistern — waterbak, spoelbak, vergaarbak.
citric acid — sitroensuur.
citron peel — suurlemoenskil.
clarify — verhelder.
clear soups — helder soppe.
clod and sticking — beesnek.

clot — (n) klont, (v) stol.
clove — kruinaeltjie.
coagulate — stol, strem, verdik.
coal — kool.
-scuttle — koolbak.
-shovel — koolgraaf, koolskop.
cochineal — rooi kleursel, cochinelle.
cocky leaky soup — hoender- en preisop.
cocoa — kakao, koko.
cocoanut — klapper, klapperneut
-milk — kokosmelk.
-oil — kokosolie.
-pudding — klapperpoeding.
cod — kabeljou.
cod liver oil — visolie.
cod proes — kabeljoukuit, kabeljoueiertjies.
coffee — koffie.
-essence — koffie-ekstrak.
-mill — koffiemeul.
colander — vergiet(tes), groentesif.
colcannon — koue gebraaide aartappels en kool.
college pudding — kollegepoeding.
colouring — kleursel.
compote — compôte, ingelegde vrugte.
-of apples and custard — gestoofde appels met vla.
-of apricots and custard — gestoofde appelkose met vla.
-of guavas and custard — gestoofde koejawels met vla.
-of peaches and custard — gestoofde heelperskes met vla.
-of pears and custard — gestoofde pere met vla.
compote of pineapple — gestoofde pynappel.
-plums and custard — gestoofde pruime met vla.
-prunes and custard — gestoofde pruimedante met vla.
-quinces — gestoofde kwepers.
confectioner — banketbakker.
confête — sop.
consomme a la Calbert — groentesop (groente in bolletjies uitgedruk).
-au Riz — ryssop.
-Brunoise — groentesop.
-Celistine — snyselsop.
-Chantilly — hoender- en eiersop.
-cock-a-Leekie — preisop.
-Croute-au-Pot — groentesop.
-egg flip — eiersop.
-Fleury — uie- en ryssop.
-Frappe — koue sop.
-Pates d’ Italie — macaronisop.
-Jardinière — groentesop.
-Julienne — groentesop (groente in repies gesny).
-Macaroni — macaronisop.
-Nicoise — hoendersop.
-Paysanne — groentesop.
-Pierre-le-Grand — sampionsop.
-Pointes — aspersiesop.
-a la Princesse — Prinses-groentesop.
-Printanier — groentesop.
-Vermicelle — vermicellisop.
-de Volaille — hoendersop.
-Royal — eiersop.
-Xavier — snyselsop.
cook — (v) kok, (w) kook, gaarmaak.
cookery — kookkuns.
cooking fork — braaivleisvurk.
cooling chest — koelkas.
corkscrew — kurktrekker.
coriander — koljander.
cork — kurk, prop.
corn — koring.
cornish pasties — vleispasteitjies (met aartappel- en uieblokkies daarin).
cornflour — mieliemeelblom, maizena.
corned — sout (vleis).
-beef — soutbeesvleis, blikkiesvleis.
-beef carrots — soutbeesvleis en wortels.
-brisket of beef — soutbeesbors.
-pork and parsnips — soutvarkvleis met witwortels.
cottage pie — boerepastei.
cow-heal — beespootjies, -kloutjies.
crab — krap.
crackers (cream) — (bros) klapperbeskuitjies.
crayferine — kreefmeel.
crayfish — kreef, seekrap.
-mayonnaise — kreef-mayonnaise.
cream — room.
-cake — roomtert, roomsoesie.
-cheese — roomkaas.
-crackers — roombeskuitjies.
-horn mould — horingvormige vormpie (vir roomkoekies).
-of tartar — kremetart.
crême — sop.
-africaine — kerriesop.
-caramel — karamelvla.
-chantilly — lensiesop.
-d’Orge — gortsop.
-de Patiron — pampoensop.
-á la Russe — russiese vla.
-de Tomates — tamatiesop.
croquette — kroketjie.
croûte(s) — dobbelsteentjiebrood.
crumbs — krummels.
crumbed — gepaneerd(e).
crumbed fillets of beef, tomato sauce — gepaneerde beesvleis met tamatiesous.
crumbed lamb brains — gepaneerde lamsharsings.
-lamb cutlets and green peas — gepaneerde lamskotelet met groenertjies.
-mutton chops and beans — skaapkarmenaadjies met boontjies.
-pork cutlets and boston beans — varkkotelet met Boston-boontjies.
-sheep’s tongue, tomato sauce — skaaptong met tamatiesous.
-veal cutlets and spinach or sweetcom — kalfskotelet met spinasie of ingemaakte groenmielies.
crushed mealies — mieliegruis.
crystallised fruit — versuikerde vrugte.
cucumbers — komkommers.
cups — koppies.
currants — korente.
currant pudding — korentepoeding.
curried — kerrie (gekerriede).
-beef and rice — kerrie-beesvleis met rys.
-chicken and rice — kerriehoender met rys.
-crayfish — kerriekreef.
-eggs and rice — kerrie-eiers met rys.
-fish — kerrievis.
-giblets and rice — kerriepluimveeafval met rys.
-lamb and rice — kerrielamsvleis met rys.
-mutton and rice — kerrieskaapvleis met rys.
-turkey and rice — kerriekalkoen met rys.
-veal and rice — kerriekalfsvleis met rys.
curry — kerrie, kerriekruie.
-and rice — kerrie met rys.
custard — vla.
-powder — vlapoeier
cutters — uitsteekvormpies, deegsnyers, afdrukvormpies, koekafdrukkers.
cutlet — skaapribbetjies, kotelet.
-frill — skaapribtooiseltjie.

D

darole moulds — poedingvormpies.
dates — dadels.
decanter — kraffie.
decorate — versier, dekoreer.
decoration — versiering, dekorasie.
deep fat frying — diepvet braai.
delicacies — lekkernye.
deodorise — reukloos maak
dessert plates — dessertborde.
dessert-spoon — dessertlepel.
dextrine — dekstrien.
diet — dieet / diëet.
digest — verteer.
digestive juices — spysverteringsappe.
digestion — spysvertering.
dining table — eettafel.
dinner — dinee, hoofmaal, middagmaal, twaalfuur, feesmaal.
-knife — grootmes.
-wagon — bedientafel.
dish — skottel.
dishcloth — vadoek.
dishcollar — pasteiskottel-tooisel.
disinfectant — ontsmettingsmiddel, vloeistof.
dissolve — oplos, smelt.
division — afdeling, verdeling.
domestic science — huishoudkunde, huisvlyt.
double steamer — dubbel-stoompot, -stoomketel.
-saucepan — dubbel-stoompot.
dough — deeg.
dove — duif.
drain — (n) riool, (v) afwater.
dredger — meelstrooier.
dressed chicken — skoongemaakte hoender.
-vegetables — sousbedekte groente.
dresser — kombuiskas, -rak.
dressing (salad) — slaaisous.
dried peaches — droë, gedroogde perskes.
-(fruit) — droë, gedroogde (vrugte).
-herbs — gedroogde kruie.
drinks — dranke.
drip — drup.
dripping — reusel, braaivet.
duck — eend.
duckling — jongeend.
dumplings — kluitjies.
dustbin — asblik, vuilgoedbak.
dutch rusk — boerbeskuit.

E

ear — oor.
earthenware — aardewerk, breekgoed.
earthware piedish — aardewerk-pasteiskottel, porseleinpasteibak.
easter egg — paaseier.
eclair — bindsouskoekies.
eel — paling.
eel (smoked) — gerookte paling.
egg — eier.
egg-cups — eierkelkies.
-eggflip — eierslag, eierbrandewyn, -drankies.
egg-fruit-plant — eierplant, eiervrugte.
egg powder — eierpoeier.
egg shell — eierdop.
eggs, boiled — gekookte eiers.
eggs, fried — gebakte eiers, (spieëleiers), kalfsoog-eiers.
eggs, poached — kalfsoogeiers, geposeerde eiers, kaalgekookte eiers.
eggs, scrambled — roereiers, struifeiers.
egg-whisk — eierklitser, -klopper.
edive — andyvie.
endosperm — kiemwit.
enamel — enemmel.
-piedish — enemmel-pasteiskottel.
-plate — enemmelbord.
entrée — voorgang (vleis wat vóór grootvleis bedien word.
entrement — tussengereg (groente).
epigrommes of lamb, tomato sauce — krummellamsvleis met tamatiesous.
essence — essens, aftreksel, geur, geursel.
essence of rennet — stremsel, stremstof.
extracts (meat) — vleisekstrak.

F

farce — vulsel.
farm butter — plaasbotter.
farm produce — plaasprodukte.
fat — vet.
feeding bottle — pypkan.
ferment — gis.
fermentation — gisting.
fig — vyg.
-confête (preserved) — vyekonfyt.
-pudding — vyepoeding.
fillet (n) — rolvleis, liesstuk, dikbiltong, sagte vleis.
-(v) — ontbeen.
-steak with onions or tomatoes or green peas — beesstuk met uie, tamaties of groenertjies.
filling — vulsel.
filter (v) — filtreer.
fire iron — vuuryster.
-place — vuurmaakplek.
fireproof dish — vuurvaste skottel.
fish — vis.
-bone — visgraat.
-cakes — viskoekies, visfrikkedel.
-in batter — vis in beslagdeeg.
-kettle — visketel.
-roe — viseiers, viskuit.
-slice — vislepel, skuimspaan.
-mayonnaise — vis-mayonnaise.
-paste — visdeeg, vissmeersel.
flaky pastry — skilwerkors.
flank — bors.
flap-jacks — paneeldeegkoekies.
flask — fles.
flavouring — geursel.
fleuron — blaardeeg.
flour — meelblom, meel.
-bin — meelbak, meelblik, meeltrommel.
-dredger — meelstrooier.
-sifter — meelsif.
flue — vlampyp, skoorsteenpyp.
foie gras — ganslewer.
fondu — kaaspoeding (lig).
fondant — fondant (sout lekker).
food — kos.
foodvalues — voedingswaarde.
forcemeat — vulsel.
forcing bag — versiersakkie.
fork — vurk.
forequarter of lamb, mint sauce — lamsvoorkwart met kruisementsous.
fowl — hoender.
fracture — breuk, gebreekte been.
French beans— Franse boontjies.
fricassee — fricassee (fyn stoofvleis met ’n sous vermom).
-of chicken — fricassee-hoender met rys.
-of sheep’s tongues — fricassee-skaaptong.
-of sheep’s trotters — fricassee-skaappootjies.
-of veal and mushrooms — fricassee-kaifsvleis en sampioene.
fried — gebakte.
-cape salmon and lemon — gebakte geelbek met suurlemoen.
-egg — gebakte eier.
-fillet of sole, sauce tortoise — gebakte tongvis met witwynsous.
-kabeljou and lemon — gebakte kabeljou met suurlemoen.
-stockfish, maitre d’Hotel — gebakte stokvis met botter en pieterselie.
frikade — frikadel.
fritter — poffertjie.
freeze — bevries, verys.
fresh — vars.
fruit — vrugte.
-jar — vrugtebottel, inmaakfles, inlêbottel.
-salad — vrugteslaai.
fry — braai, in vet bak.
fry (pigs) — varklewer.
frying basket — braaimandjie.
frying-pan — braaipan, bakpan, platpan, pan.
funnel — tregter.
full diet — normale diëet.
fur (in kettle) — ketelsteen, aanslag.

G

galantine — vleisrol.
galantine of beef — beesvleisrol.
galantine of chicken — hoendervleisrol.
gall — gal.
-bladder — galblaas.
gallon — gelling.
game — wildvleis.
gamebirds — wildvoëls.
garlic — knoffel.
garnish — garneer, dekoreer.
gaslight — gaslig.
gasstove — gasstoof.
gastric juice — maagsap.
gauze — gaas.
gelatine — gelatien, geleistof.
genoe cake — genoakoek.
genoese pastry — genoapastei.
germs — kieme.
gherkins — agurkies.
giblets — hoendernek, -lewer, -maag, -pote.
gill (fish) — kieu (mv. kuwe), belletjie, kaak.
gill (1/4 pint) — kwartpint.
ginger — gemmer.
-beer — gemmerbier.
-bread — gemmerbrood.
-nuts — gemmerkoekies.
ginger (root) — gemmer, gemmerwortel.
girdle — roosterplaat.
girdle-cake — roosterkoek.
girdle scones — roosterskons.
glacé icing — (stywe) waterversiersel.
glass — glas.
-bowl — glasbak.
-dish — glasskottel.
glaze — verglans.
gluten — kleefstof, glutine.
glycerine — gliserien (glycerine).
goat — bok.
golden pudding — strooppoeding.
goose — gans.
gooseberry pie — appelliefiepastei.
grape — druif.
-fruit — bitterlemoen, pomelo, jaarlemoen.
- -marmalade — pomelomarmalade.
grater — rasper.
gravy — vleissous, sous.
- -boat — souspotjie.
-colouring — souskleursel.
grease — ghries, vet, olie.
-trap — vetvanger.
-proof paper — botterpapier.
green — groen.
-bean stew — groenboontjiebredie.
-gage — groenpruim.
-mealies — groenmielies.
-vegetables — groen groente, bladgroente.
grenadilla — grenadilla-blaargroentes.
grenadilla icing — grenadillaversiersel.
gridiron — rooster.
grill — rooster, (op die rooster) braai, bak.
grilled — gerooster.
griller — rooster, roosteraar.
grilled chicken and bacon — geroosterde hoender met spek.
-fillet steak and fried potatoes — -beeshaas met gebakte aartappels.
-fillet steak and chip potatoes — -beeshaas met aartappelrepies.
-fillet steak and lyonnaise potatoes — -biefstuk met Lyonnaise-aartappels en uie.
-fillet steak and mushrooms — geroosterde biefstuk en sampioene.
-fillet steak and sauté potatoes — -biefstuk met gesousde aartappels.
-ham and spinach — ham met spinasie.
-kidneys — -niertjies.
-kippers — rookharing.
-lamb cutlets and green peas — -lamskotelet met groenertjies.
-lamb cutlets, tomatoes — lamskotelet met tamaties.
-lamb cutlets, tomato sauce — lamskotelet met tamatiesous.
-loin chops — lendekarmenaadjies.
-mutton chops and haricot verts. — -skaapkarmenaadjies met groenboontjies.
-mutton and rice — skaapvleis met rys.
-mutton chops and tomatoes — skaapkarmenaadjies met tamaties.
-pork chops — varkkarmenaadjies.
-pork sausages and mashed potatoes — -varkwors met fyn aartappels.
-rump steak and chip potatoes — biefstuk met aartappeLskyfies.
-rump steak and fried potatoes — biefstuk met gebakte aartappels.
-rump steak and mushrooms — biefstuk en sampioene.
-rump steak and layonnaise potatoes — -biefstuk met Layonnaise-aartappels en uie.
-rump steak and sauté potatoes — -biefstuk met gesousde aartappels.
-rump steak with tomatoes or onions or green peas — biefstuk met tamaties,
uie of groenertjies.
-saugsages — wors.
grill to order — roostervleis te bestel.
gristle — kraakbeen.
groats — hawergort, grutte.
grocer — kruidenier.
ground — fyngemaak, gemaal.
-ginger — gemaalde gemmer.
-rice — rysmeel, gemaalde rys.
gruel — gortpap.
guavas — koejawel.
gullet — slukderm.
gum — gom.
gum arabic — Arabiese gom.
guinea-fowls — tarentale.

H

hairsieve — haarsif.
ham — ham.
-to cure — hamsout.
-and tongue cutlets — ham- en tongkotelet.
Hamburg steak and onions — beesvleisfrikkedel en uie.
handle — hef.
hare — haas.
-(jugged) — gestoofde haasvleis.
-(roast) — gebakte haas.
haricot beans — sousboontjies.
-mutton — bruinbredie.
-oxtail jardiniere — gestoofde beesstert en groente.
-verts. — snyboontjies.
hash — oukos.
hazel nuts — haselneute.
head — kop, hoof.
-and trotters — kop en pootjies.
heart — hart.
herbs — kruie.
herring — haring, harder.
-(pickled) — pekelharing.
-(salt) — southaring.
-and tomato sauce — haring met tamatiesous.
hip — heup.
hipbone — heupbeen.
hominy — gedopte of gestampte mielies; growwe mieliepap.
honey — heuning.
hops — hops.
hors d’oeuvres — snoepgereggie, Hors d’oeuvres.
horse radish — peperwortel.
horse radish sauce — peperwortelsous.
hot crust pastry — duitse tertdeeg.
hot dogs — warm wors met brood.
hotch-potch — hutspot (huispot).
hump — skof.
hydrochloric acid — kloorsuur, gloorsuur, soutsuur.
hydrogen — waterstof.
hydrogen peroxide — suurstofwater.

I

ice — ys, versier, versuiker.
-chest — yskas.
-cream — roomys.
icing — versiering, yskors, suikerkors, versiersel.
-sugar — versiersuiker.
-syringe — versierspuit.
-tube — versierbuisie.
india rubber — gomlastiek.
-sweet mould — gomlastiek-lekkergoedvorm.
infuse — trek (soos tee b.v.).
ingredients — bestanddele.
intestine — derm.
invalid diet — siekekos, sieke-diëet, sieke-voeding.
irish stew — aartappelbredie.
isingglass — vislym.

J

jam — konfyt, konserf.
-omelette — konfyt-omelet.
-pot — konfytpotjie.
-tart and custard — konfyttert met vla.
-turnovers — konfytkrultertjies.
jar — kruik.
jardiniere — verskillende groentesoorte.
jelly — jellie, drilsel.
-bag — jellie-deursuigsakkie.
joint of meat — stuk vleis.
jujube — taailekker, joepjoep.
jugged hare and jelly — gestoofde haasvleis met jellie.
jug — beker.
juice — sop, sous, sap.
juicy — sapperig.
jumbles (lemon) — suurlemoenkoekies.
junket — gestremde melk.

K

kabeljou meuniere — kabeljou met botter, sous en suurlemoen.
kaffircorn — kafferkoring.
kedgeree — kitsery.
ketchup — atjar, (soort) blatjang.
kidney — nier.
-beans — boerboontjies.
-saute — gesouteerde niertjies.
king klip, parsley sauce — koningklipvis met pieterseliesous.
kipper — bokkem, gerookte haring.
knead (v) — knie.
kneading trough — knieskottel.
knife — mes.
knifeboard — slypplank, poetsplank, skuurplank.
knuckle — kneukel, skenkel.
kromeskis of chicken — hoenderrolletjies.
-of tongue — tongrolletjies.
-of tongue and veal — kalfsvleis en hamrolletjies.

L

lactic acid — melksuur.
ladle — skeplepel.
lamb — lamvleis.
-cutlets milanaise — lamskotelet met spaghetti.
- -reforme — lamskotelet met rooiwynsous.
- -fry — lamslewer.
Lancashire hot pot — Lancashire-hutspot.
lard — (n) varkreusel, varkvet (v) lardeer, met spek vul of stop.
lardoon — spekrepies (vir stop van vleis).
lather — skuim, seepsop.
leaf — blaar, blad.
leak — prei.
leg — been.
leg (furniture or animal) — poot.
leg of mutton — skaapboud.
legume — peulvrug.
lemon — suurlemoen.
-bavaroise — suurlemoenpoeding.
-curd — gekokte suurlemoenvulsel.
-peel — lemoenskil.
lemon squash — kwas, suurlemoendrank.
-squeezer — lemoedrukker, -pers.
-syrup — suurlemoenstroop.
lentils — lensies.
lettuce — blaarslaai.
lid — deksel.
light diet — ligte diëet.
linseed oil — lynolie.
liquid (adj.) — vloeibaar.
lime juice — lemmetjiesap
limewater — kalkwater.
lime (fruit) — lemmetjie.
lime (mineral) — kalk.
liqueur — likeur.
liquorice — drop, lekkeris.
liver — lewer.
-polony — lewerwors.
loaf sugar — klontjiesuiker.
lobster — kreef, seekrap.
loin — lende, rug.
-chops — lendekotelet.
loquat — lukwart.
low diet — karige diëet.
lump sugar — klontjiessuiker.
luncheon — middagete.
lung — long.
lymph — limf, bloedwater.

M

macaroni au gratin — macaroni en kaas.
macaroon — bitterkoekie, makrol, amandelkoekie.
mace — foelie.
macherel — makriel.
madeira cake — madeirakoek.
maitre d’hotel — pieterseliebotter.
maize — mielies.
maizeko — maizeko.
maizena — maizena.
malted milk — moutmelk.
mandarine — nartjie.
manna — manna.
maple syrup — esdoringstroop.
mango — veselperske; mango, (mv.) mango’s.
marble (slab) — marmer (blad).
margarine — kunsbotter.
marinade (v) — week.
marmalade — marmelade, lemoenkonfyt.
marrow — murg.
-bone — murgbeen.
-bones on toast — murgbene op roosterbrood.
-(fat) — dik-ertjie.
-(vegetable) — murg van groente.
marzipan — murgvet, amandeldeeg.
mashed potatoes — fyngemaakte aartappels.
mask — vermom.
mayonnaise — mayonnaise (sous).
mealies — mielies.
mealiemeal — mieliemeel.
mealie rice — mieliegruis, -rys.
measures gill, pt., qt., gal. — mate: 1/4 pt., pint, kwart, gelling.
meat — vleis.
-bat — vleishamertjie.
-chopper — vleisbyl.
-dish — vleisskottel.
-extracts — vleisekstrakte.
-pie — vleispastei.
-safe — vleiskas, provisiekas.
mebos — mebos.
melon — spanspek, waterlemoen.
melt out — uitbraai.
membrane — vlies, weefsel, membraan.
menu — spyskaart.
meringues — skuimpies, skuimkoekies.
methylated spirit — brandspiritus.
midrib — rib, dunrib.
mildew — skimmel.
milk — melk.
-products — suiwelprodukte.
-(condensed) — blikkiesmelk.
-sugar — melksuiker.
millet — giers, emmerkoring.
milt — milt, hom (van ’n vis).
mince — fyngemaalde vleis, frikkadel.
-meat — gemaalde vleis.
-pies — kermispasteitjies.
-on toast — gemaalde vleis op roosterbrood.
minced chicken on toast — gemaalde hoendervleis op roosterbrood.
mincing machine — vleismeul.
mineral acids — minerale sure.
-salts — minerale soute.
mint — kruisement.
mix — meng.
mixed — gemengde.
-grill — gemengde roostervleis.
-spice — gemengde kruie.
mixing basin — mengbak.
mixture — mengsel.
mocha cake — koffiekoek.
mocha icing — koffieversiersel.
monkey-nuts — grondboontjies, apenootjies.
monkey nut rock — apenootlekkers.
monkey soap — skuurseep.
mortar — veisel.
most — mos (suurdeeg).
mould (n) — skimmel, vorm.
mould fluted — geriffelde vorm.
mulberry — moerbei.
muffins — koekies.
mulligatawny — kerriesop.
muscle — spier.
muskmelon — spanspek.
mushroom — sampioen, paddastoel.
mustard — mosterd.
-(made) — mosterdroom, gemengde mosterd.
mutton — skaapvleis.

N

napkin — servet.
nectarine — kaalperske, nektarien.
nitrogen — stikstof.
noodles — snysels.
nougat — nougatlekkers.
nut — neut.
nutmeg — neut.
nutritive values — voedingswaarde.

O

oatcakes — hawermeelkoekies.
oatmeal — hawermeel.
oats — hawer, hawermout.
odour — reuk.
offal — afval.
oil — olie.
oilcloth — oliekleed.
olive — olyf.
omelette — omelet.
-french — franse omelet.
-fins herbes — gekruide omelet.
onions — uie.
open tart — ooptert.
orange — soetlemoen (n), oranje (adj.).
-filling — lemoenvulsel.
-flower water — lemoenblomgeur.
-fritters — lemoenpoffertjies.
-jelly — lemoenjellie.
-icing — lemoenversiersel.
-preserve — (stukke) lemoenkonfyt.
-salad — lemoenslaai.
-tartlets — lemoentertjies.
orangeade — soetlemoendrank.
organic — organies.
oven — oond.
ovencloth — oondlap, vatlappies.
oven shelf — oondplaat, oondrak.
ox brain — beesharsings.
ox heart — beeshart.
oxalic acid — suringsuur, oksaalsuur.
oxo — oxo (gekonsentreerde vleiskrag).
ox tail soup — beesstertsop.
ox tongue — beestong.
oyster — oester.
oyster bisque — oestersop.

P

palate knife — rondepuntmes.
panada or panard — stywe bindsous.
pancreas — alvleisklier, pankreas, soetvleis.
pancake — pannekoek.
pancakes aux confitures — konfytpannekoek.
pantry — spens.
par-boil — halfgaar kook.
parsley — pieterselie.
parsnip — witwortel.
partridge — patrys.
paste — pasta, smeersel, deeg.
pastry — pastei, gebak, koek, kors.
-(flaky) — skilwerkors.
-(puff) — blaarkors.
-(rough puff) — ligte tertdeeg, poffertjiekors.
-(short) — broskors, krummelkors.
-board — deegplank, pasteiplank.
-brush — pasteiborsel, pasteikwas.
-cutter — pasteidrukker.
paté — (klein) vleispasteitjie.
patty, patté, pasty — pasteitjie.
pattypan — koekvormpie, pannetjie.
pawpaw (papaw) — papaja.
-salad — papajaslaai.
peach — perske.
-melba — perske-melba.
peached sole, vin blanc — geposeerde tongvis met witwynsous.
pea flour — ertjiemeel.
peanut butter — grondboontjievet.
pears imperatrice — gestoofde pere met rys en room.
pears á la Conde — gestoofde pere met rys.
pearl barley — pêrel gort.
pear melba — peer-melba.
pectin — plantjellie.
peel — skil.
penguin’s egg — pikkewyneier.
pepper — peper.
-castor — peperbus, peperpotjie, peperstrooier.
-celler — peperpot.
peppercorns — peperkorreltjies, pepersaad, heelpeper.
peppermint creams — pepermentlekkers.
-essence — pepermentgeursel.
-oil — pepermentolie.
pepsin — pepsien.
persimmon — tamatiepruim.
pestle — stamper.
petit fours — amandelbeskuitjies.
pheasant — fisant.
phosphate — fosfaat.
pickles — piekels, suurtjies, atjar.
pickled — ingelegde.
-fish — ingelegde vis, kerrievis.
-vegetables — ingelegde groente.
picnic — piekniek.
picric acid — pikriensuur.
pie — pastei.
-chicken and ham — hoender- en hampastei.
-cottage or shepherd’s — skaapwagterspastei.
-dish — pasteiskottel, bakskottel.
-fish — vispastei.
-fish russion — russiese vispastei.
-fruit — vrugtepastei.
pig pie meat — vark vleispastei.
pie veal and ham — kalfsvleis- en hampastei.
pigeons — duiwe.
-roast — gebakte duif.
piments — wonderpeper, piment.
pineapple — pynappel.
-essence — pynappelgeursel.
-fritters — pynappelpoffertjies.
-jam — pynappelkonfyt.
-salad — pynappelslaai.
pint — pint.
-measure — maatbeker, pintmaat.
pipe (v) — deurpyp.
pistachio nuts — groenneute.
plate — bord, bordjie.
-scraper — bordskraper.
pluck (sheep’s) — harslag.
plum — pruim.
-jam — pruimkonfyt.
-pudding — kersmispoeding.
-tart and cream — pruimtert met room.
poached — gepogeerde.
-cape salmon, hollandaise sauce — gepogeerde geelbek met botter en eiersous.
-egg — kalfsoog, spieëleier.
-fish, anchovy sauce — gepogeerde vis met ansjowiesous.
-kabeljou egg sauce — gepogeerde kabeljou met eiersous.
-fish, parsley sauce — gepogeerde vis met pieterseliesous.
-stockfish, cream sauce — gepogeerde stokvis met roomsous.
pod-plants — dopgroente, peulgroente, peulvrugte.
pointed strainer — puntsiffie, siffie, punt, vergiettes.
pollard — semelmeel.
pollen — stuifmeel.
polony — „polonie,” wors.
porridge — pap.
pork — varkvleis.
potage — (hoender) sop.
-crecy — wortelsop.
-dubarry — blomkoolsop.
-fermiere — groentesop.
-flamande — koolsop.
-fouse tortue — skynskilpadsop.
-de gibrer — wildsop.
-garbure — groente- en kaassop.
-au legumes — groentesop.
-lentilles — lensiesop.
-longchamps — ertjiesop.
-niverniase — groentesop.
-parmentier — aartappelsop.
-portugaise — tamatie- en uiesop.
potage sante — suringsop.
-st. German — ertjiemeelsop.
potash — potas.
potasium permangenate — kaliumpermanganaat.
potato — aartappel.
-chips — aartappelsnippers, -skyfies.
-flour — aartappelmeel.
-masher — aartappelpers, -drukker.
-soup — aartappelsop.
-yeast — aartappelsuurdeeg.
potbrush — skuurborsel.
pound — pond.
pouring custard — vlasous.
powder — poeier.
prepared mustard — aangemaakte mosterd.
preserve — (n) konfyt, (v) preserveer, inmaak, inlê.
preserved — ingelegde, ingemaakte.
-meat — blikkiesvleis.
preserving jar — vrugtefles.
-pot — inmaakpot, konfytpot.
produce — produkte.
protein — proteïen.
provisions — eetware.
prune — pruim (droë), pruimedant.
-mould — pruimedantvorm.
pudding — nagereg, poeding.
-basin — poedingbak.
-diplomate — likeurpoeding.
-fish — vispoeding.
-steak and kidney — beesvleis en niertjiepoeding.
pullet — jong hennetjie, haantjie.
pulse — peulvrug.
pumpkin — pampoen.
-fritters — pampoenkoekies.
punch filling — koekkrummelvulsel (met wyn gegeur).
puree — deurgevryfde sop of vrugte.
purify — suiwer.
pyrex (-dish) — vuurvaste-skottel.

Q

quail — kwartel.
quantity — hoeveelheid.
quart — kwart.
queen’s pudding — koninginbroodpoeding.
quenelles — vleisfrikkadelle.
quick — vinnig, gou.
quince — kweper.
-jam — kweperkonfyt.
-jelly — kweperjellie.

R

rabbit — konyn.
radish — radys.
raised pie — warmwater-pastei.
raisin — rosyntjie.
-pudding — rosyntjiepoeding.
-(seedles) — uitpitrosyntjies.
raspberry — framboos.
-jam — frambooskonfyt.
-essence — framboosgeursel.
ratafia — amandelgeur, ratafia.
raw beef tea — rou vleisekstrak.
recipe — resep.
red oxide — rooi-oksied.
red bush tea — rooibostee, rooibossiestee.
red cabbage — rooikool.
refreshment — verversing.
render (fat) — uitbraai.
rennet — stremsel.
resin — harpuis, gom, hars.
rhubarb — rabarber.
-and cream — rabarber met room.
-pie — rabarberpastei.
rice — rys.
-custard — rysvla.
-(flaked) — skilferrys.
-flour — rysmeel.
-pudding — ryspoeding.
-water — ryswater.
rissole — frikkadelletjie.
roast — gebraaide, braai.
-beef — braaivlees, gebraaide beesvleis.
-chicken and bacon — gebraaide hoender met spek.
-chicken and bread sauce — gebraaide hoender met broodsous.
-duckling and apple sauce — gebraaide eend met appelsous.
-duckling and green peas — gebraaide eend met groenertjies.
-goose sage and onion stuffing — gebraaide gans met salie en uievulsel.
-guinea-fowl, bread sauce — gebraaide tarentaal met broodsous.
-haunch of mutton and jelly — gebraaide skaapboud met jellie.
-hunch of venison — gebraaide wildsboud.
-hindquarter of lamb, mint sauce — gebraaide lamsboud en ribbe met kruisementsous.
-hindquarter of mutton and jelly — gebraaide skaapsagterkwart met jellie.
-lamb — gebraaide lamsvleis.
-larded fillet of steak — gebraaide, gestopte beeshaas.
-leg of lamb and mint sauce — gebraaide lamsboud met kruisementsous
-leg of pork, apple sauce — gebraaide varkboud met appelsous.
-leg of veal — gebraaide kalfsboud.
-loin of lamb, mint sauce — gebraaide lamslende met kruisementsous.
-loin of pork, apple sauce — gebraaide varklende met appelsous.
-pigeon — gebraaide duif.
-saddle of lamb, mint sauce — gebraaide lamsrugstuk met kruisementsous.
-saddle of mutton an jelly — gebraaide skaaprugstuk met jellie.
-shoulder of lamb, mint sauce — gebraaide lamsblad met kruisementsous.
-shoulder of mutton, onion sauce — gebraaide skaapblad met uiesous.
-shoulder of veal and bacon — gebraaide kalfsblad met spek.
-stuffed turkey — gebraaide kalkoen met vulsel.
roast stuffed turkey and ham — gebraaide kalkoen met ham.
-turkey and sausage — gebraaide kalkoen met wors.
-wing-ribs of beef, horse radish sauce — gebraaide beesrib met peperwortelsous.
roasted coffee — gebrande koffie.
-peanuts — geroosterde grondboontjies.
rock cod, drakenstein — klipvis met witwynsous.
roll — rol.
rolls (dinner) — broodjies.
rolled oats, fresh milk — hawermout met vars melk.
-beef — rolstuk, gerolde ribbetjie.
rolling pin — deegroller, rolstok.
roller bandage — rolverband.
roots — wortels.
roseleaves — roosblare.
roughage — rukos, growwigheid.
rough puff pastry — rowwetertdeeg.
round (silverside, topside) — beesboud.
royal icing — harde versiersel.
rump — haas.
rumpsteak — biefstuk.
rusk — beskuit
Russian — Russiese.
-cream — Russiese roompoeding.
-fish pie — -vispastei.
-salad — -slaai.
-tea — -tee.
-toffee — -toffie.
rye — rog.
rye meal — rogmeel.

S

saddle — rugstring.
saffron — saffraan.
sage — salie.
-and onion stuffing — salie- en uievulsel.
sago (fine) — fynsago.
sago (bullet) — pêrelsago.
-pudding — sagopoeding.
salad — slaai.
-bowl — slaaibak, slaaikom.
-dressing — slaaisous.
-oil — slaaiolie.
salmi of duck — eendsalmi.
salmon fritters — salmkoekies.
-pie — salmpastei.
salt and pepper stand — sout-en-peper-standertjie.
salt cellar — soutpotjie, soutstrooiertjie.
-(coarse) — growwe sout.
salts of lemon — soutsuur.
saltpetre — salpeter.
samp — stampmielies, gestampte mielies.
sandwich cake — laekoek.
sandwiches — toebroodjies.
sandwichtin — rolkoekpan, laekoekpan.
saponification — verseping.
sardines — sardientjies.
sauce — sous.
-(binding) — bindsous.
-(coating) — bedeksous.
-(pouring) — dunsous.
saucepanstand — potplankie, potstander.
saucer — piering.
sausage — wors.
-rolls — worsrolletjies, sosysbroodjies.
saute — gesouteerde.
-of lamb and green peas — gesouteerde lamsvleis met groenertjies.
-of lamb and mushroom — gesouteerde lamsvleis en sampioene.
savoury balls — geurige kluitjies.
savoury (adj.) — geurig.
savouries — snoepgeregte.
savoury mince, mashed potatoes — gekruide, gemaalde vleis met fyn aartappels.
scale — skaal.
-s and weights — weegskaal en gewigte.
scalloped fish — visskulpgereg.
scorch — skroei.
scotch broth — skotse sop.
scones — skons, botterbroodjies.
scouring mixture — skuurmiddel.
scrag end neck — maernekstuk.
scrambled eggs — roereiers.
scrubbing brush — skropborsel.
season (v) — geur.
seasoning — geursel (b.v. sout en peper).
seconds — boermeel.
second stock — tweede vleissop.
seedcake — saadkoek.
semolina — semolina.
-pudding — semolinapoeding.
set (v) — stol.
shaddock — pampelmoes.
sheep-tongue — skaaptong.
shelf — rak.
shellfish — skulpdier.
shepherd’s pie — armmanspastei.
sherbet — vrugtedrank.
sherry — sjerrie, sherrie.
shortbread — krummelkoek, brosbrood.
shin — skenkel.
skirting — mantelvleis.
short crust — broskors.
shoulder — skouer.
-of mutton — blad.
-blade — skouerblad.
shrimps — garnale.
sideboard — muurkas, buffet.
side dish — bygereg.
sieve (wire) — draadsif.
silverfish au Gratin — silwerfis met kaassous.
sirloin — lende.
sirloin of beef and yorkshire pudding — beeslende en yorkshire-poeding.
skeleton — geraamte, skelet.
skim — afskep.
skimmer — skuimspaan.
skin — (n) vel; (v) slag.
skin-milk — afgeroomde melk.
slice — (n) snytjie (v) deursny.
small basin — kommetjie.
smell — reuk.
smoked — gerookte.
-cape cod fillet — gerookte Kaapse kabeljou.
-meat — gerookte of rookvleis.
snacks — snoepgereggies.
-(kippered) — bokkoms.
soak — week.
soap dish — seepbakkie.
soda bicarbonate — koeksoda.
sodium — natrium.

souffleé — soufflee.
soft — sag.
sole (fish) — tongvis, seetong.
-a la Colbert — tongvis met pietersielie en botter.
-a la Creme — tongvis met wit roomsous.
-au Gratin — tongvis met broodkrummels.
-mornay — tongvis met kaassous.
solvent — oplosmiddel.
sorrel — suring.
soubise — uiesous.
soup — sop.
-turines — soepterine, -skottel, -kom.
soya beans — sojaboontjies.
spaghetti — spaghetti.
spaghetti Italienne — spaghetti en tamaties.
speedtest — snelheidstoets, spoedtoets.
spice(s) — kruie, speserye.
spiced brawn — sult.
spinach — spinasie.
spine — rug.
split peas — gesplete ertjies.
sponge cake — suikerbrood.
spoon — lepel.
splinter — splinter.
springbok and jelly — springbokvleis met jellie.
sprinkle — sprinkel, besproei.
squash — kwas (lemoendrank), murg van groente.
starch — stysel.
starch (foodstuff) — setmeel.
steak — biefstuk.
-and kidney pie — biefstuk- en niertjiepastei.
-and kidney pudding — biefstuk- en niertjiepoeding.
steamed marmalade pudding — gestoomde marmeladepoeding.
steamer — stoompot, stoomketel.
steenbras, oyster sauce — steenbras met oestersous.
stem — stam, stengel.
sterilise — steriliseer.
steriliser — steriliseerkan.
stew — bredie, (v) stowe, smoor.
stewed tripe and onions — gestoofde pens en uie.
stewpan — stoofpan.
stock — vleiswater, stok.
stockfish — stokvis.
stockfish au Gratin — stokvis met kaassous.
stock pot — grootpot.
stock (of tools etc.) — voorraad.
stomach — maag.
strain — deursyg, deurgiet.
strainer — puntsiffie.
strand — strooi.
strawberry — aarbei.
-bavaroise — aarbeipoeding.
strawberry essence — aarbeigeursel.
-ice cream — aarbeiroomys.
-jelly — aarbeijellie.
stuffed — gevulde.
-marrow — gevulde murg-van-groente.
-tomatoes — gevulde tamaties.
stuffing — vulsel.
stumpnose meuniere — stompneus met bottersous en suurlemoen.
sucking pig — speenvark.
sucking pig and apple sauce — speenvark met appelsous.
suet — harde vet, niervet.
-crust — niervetkors, vetkors.
-pudding — niervetpoeding.
sugar — suiker.
-(beet) — suikerbeet.
-(brown) — bruinsuiker.
-(castor) — fynsuiker, strooisuiker.
-(grape) — druiwesuiker.
-(icing) — versiersuiker.
-(loaf) — blokkiessuiker.
-pot — suikerpot.
-(treacle) — bruinsuiker.
-sifter — suikerstrooier.
sulphur — swawel.
sultana — sultana, sultane.
-pudding — sultanapoeding.
supper — aandete, soepee.
supreme of chicken — gekookte hoender met bottersous.
swabs — vadoeke.
sweetbread — soetvleis.
sweetcorn — ingemaakte groenmielies.
sweet herb — soetkruie (gedroog).
sweetend milk — soet blikkiesmelk.
sweet melon — spanspek.
sweetpotato — patat.
sweets (course) — soetgereg, poeding.
sweets — lekkers, lekkergoed.
swiss roll — rolkoek.
syrup (golden) — gouestroop.

T

table — tafel.
-napkin — servet.
-spoon — eetlepel.
tail — stert.
tailfat — stertvet.
tammycloth — sygdoek.
tommy (v) — deursyg.
tap — kraan.
tape — band.
tapioca — tapioka.
-pudding — tapiokapoeding.
tar — teer.
tart — tert.
tartaric acid — tartaarsuur.
taste — smaak.
tea — tee.
-cosy — teemus.
-strainer — teesiffie.
-things — teegoed.
-caddy — teeblik.
-cloth — teekleed, teelap.
-pot — teepot.
-spoon — teelepel.
-table — teetafel.
temperature — temperatuur.
tendon — pees, sening.
test tube — reageerbuisie.
thatch — strooi.
thermometer — termometer.
thick flank — klapstuk, duimstuk.
thigh — dy.
thyme — tiemie.
tingoods — blikgoed.
tinned food — blikkieskos.
tinopener — blikmes.
tint — kleur.
tinsel — klatergoud.
tissue paper — sypapier.
tin utensils — blikgoed.
toad-in-the-hole — oumeide-onderkomberse.
toast — roosterbrood, braaibrood.
toaster — broodbraaier.
toasting fork — braaivurk.
toffee — toffie.
tomato — tamatie.
tomato stew — tamatiebredie.
tongs — tang.
tongue — tong, ostong.
topside — binneboudvleis.
tonsils — mangels.
tray — skinkbord.
-cloth — skinkbordlap.
treacle — swartstroop.
-pudding — strooppoeding.
trifle — koekpoeding.
tripe — afval, pens, binnegoed.
-lyonaise — gebakte pens en uie.
trotters — (skaap)pootjies, (skaap)afval.
trout — forel.
truffle — truffel.
-chocolate — sjokoladetruffel.
truss — opbind.
trussing needle — bindnaald.
tuber — knol, aartappel.
turkey — kalkoen.
-and ham rissoles — kalkoen- en hamfrikkadel.
turkish delight — turkse lekkers (geleistoflekkers).
turmeric — borrie.
turnip — raap.
turnover (apple) — omset, tertjie, pasteitjie.
turpentine — terpentyn.

U

undercut (steak) — soetvleis.
unsifted boermeal — ongesifte boermeel.
urn — kruik, vaas.
usufruct — vruggebruik.

V

vanilla — vanielje.
-bavaroise — vanieljepoeding.
-ice cream — vanieljeroomys.
veal — kalfsvleis, (-vlees.)
-and ham croquettes, tomato sauce — kalfsvleis- en hamkrokette met tamatiesous.
-and ham pie — kalfsvleis- en hampastei.
vegetable(s) — groente.
-dish — groenteskottel.
-cutter — groentedrukkers.
-knife — groentemes.
-rack — groenterak.
-soup — groentesop.
vegetarian — vegetariër.
venison — wildsvleis.
velvet cream — fluweelroom.
vermicelli — vermicelli.
-pudding — vermicellipoeding.
vertebra — werwel(been), vertebra.
victoria pudding — appel- en ryspoeding.
Vienna bread — Weense broodjies.
Vienna sausages — Weense worsies.
vinegar — asyn.
vitamine — vitamine.
vol-ou-vent — blaardeeg (pastei met vleisvulsel.)

W

waffels — wafels.
wafers — wafels.
walnut — okkerneut.
-cake — okkerneutkoek.
-tablets — okkerneutlekkers.
war cake — oorlogskoek.
washing board — wasplank.
waste — afval (n), weggooi (v), mors.
-pipe — afvoerpyp.
-products — afvalprodukte.
water birds — watervoëls.
-cress — bronkors.
-icings — waterversiersels.
watermelon — waterlemoen, waatlemoen.
wedding cake — troukoek.
weights — gewigte.
Welsh rarebit — gesmelte kaas op roosterbrood.
wheat — koring.
wheaten braun — koringsemels.
wheatflower — koringmeel.
whey — wei, dikmelkwater.
whipped cream — opgeklopte room.
whisk — eierklopper, roomklopper.
whitebait — witvis.
white sauce — witsous.
wholemeal — ongesifte boermeel.
wildfowl — wildevoël.
wine — wyn.
-cellar — wynkelder.
-glass — wynkelkie, wynglas.
wing — vlerk, vleuel.
wipe — afvee, afdroog.
wire sieve — draadsif.
wooden spoon — houtlepel.
worcester sauce — worcestersous, woestersous.

Y

yeast — suurdeeg.
-cakes — suurdeegkoekies.
-compressed — geparste suurdeeg.
-(to make) — insuur.
yolk of egg — eiergeel.
yellow — geel.
-peach pickle — geelperske-atjar.
-rice with raisins — geelrys met rosyntjies.
-sugar — geelsuiker.

Lekker eet / Bon appétit!

Kos & resepte | 0 kommentare

Sokkerterme

Eng.-Afr. Woordelys; Vr, 25 Januarie 2019 06:46

Sokkerspelers inaksie.
Sokkerspelers inaksie.
Terme vir sokkerspelers. Laat weet asseblief as u addisionele terme het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A

Admission (fees) — Toegang(sgelde).
Advantage — Voordeel.
Adversary — Teenstander.
Air ball — Lugbal.
Amateur — Amateur.
Ankle-guard — Enkelskut.
Anticipate — Skat.
Anticipation — Voorgevoel, skatting.
Applause — Toejuiging, applous.
Aspirant — Aspirant.
Association (football) — Sokkervoetbal.
Atmosphere at a match — Gees by ’n wedstryd.
Attack (on) — Aanval, op die aanval.
Attempts — Pogings.
Award a penalty kick — ’n Strafskop toeken.

B

Back division — Agterlyn.
Back left — Linksagter.
Back right — Regsagter.
Backs — Agterspelers.
Ball — Bal.
Ball control — Beheer oor die bal, balbeheer.
Bonus money — Bonusgeld.
Breach of rule — Reëlskending.
Bring the ball through — Die bal deurvoer.
Burst (of speed) — Vaartversnelling.

C

Candidate — Aanspraakmaker, aspirant.
Cartilage of the knee — Knieskyf.
Caution a player — ’n Speler waarsku.
Centre! — Sentreer!, binnetoe!
Centre forward — Middelvoorspeler.
Centre-play — Senterspel.
Challenge (Cup) — Uitdaag(beker).
Chance (stood a chance) — Die kans was goed.
Checkmate — Dwarsboom, verydel.
Clearance — Keerwerk.
Clear the goal — Doelskoonmaak.
Clever, crisp play — Slim. aanskoulike spel.
Club — Klub.
Cohesion in a team — Samehang.
Combination — Kombinasie, samespel.
Compact team — Samehangende span.
Competition — Kompetisie, mededinging.
Constructive play — Opbouende spel.
Contestant — Mededinger.
Cooperation in a team — Samespel in 'n span, spanspel.
Corner kick — Hoekskop.
Cream of the team — Puikspelers; keur van die span
Critics — Kritici.
Cross halfback — Middel-skakel.
Cross shot — Dwarsskop.
Cross bar — Dwarshout.
Crossbar, above the — Bo-oor (die dwarshout).
Crossbar, hit the — Tref, raak (die dwarshout.)
Crossbar, skim — Dwarshout skraap.
Crossbar, under the — Onder deur (die dwarshout).
Custodian of the goal — Doelverdediger.

D

Decisive — Beslissend.
Defeat, narrow defeat — Nederlaag, naelskraap verloor.
Defence — Verdediging.
Destructive play — Afbrekende spel.
Display — Vertoning.
Distributing the ball — Die bal (uit) aangee.
Division — Afdeling.
Draw — Gelykspel.
Draw, pointless — Nulspel.
Dribble — Dribbel.
Drive — Dryfskop.
Duel — Tweegeveg.

E

Effort — Poging.
Eleven — Elftal.
Emergency — Nood, noodhulp.
Engagement (match) — Wedstryd.
Equalise — Telling gelyk bring.
Equaliser — Gelykmaker.
Erratic — Wisselvallig.
Exchanges — Spelverwisseling.
Extend (the team was fully extended) — Opdraend (gee, kry).

F

Feature of the game — Kenmerk van die spel.
Feet (off his feet run) — Oormeester.
Feet (find their feet) — Op stryk kom.
Feint — Veins, mik, skrikmaak.
Field — Veld.
Final (tie) — Eindwedstryd.
Finish, a — Afronding.
First grade play — Eerste klas spel, spel van die eerste water.
Fist (fist the ball away) — Slaan, moker.
Flank (right, left) — Vleuel (regter of linker) ook regsbuite en linksbuite.
Flurry (to flurry a player) — Van stryk bring.
Football — Voetbal, sokker.
Footballer — Voetbalspeler, sokkerspeler.
Footwork — Dribbel, voetwerk.
Formation — Samestelling, formasie.
Forward — Voorspeler.
Forward line — Voorlyn.
Forward-play — Voorspel.
Foul, foul play — Fout, ruwe spel.
Free kick — Vryskop.

G

Game — Spel, wedstryd.
Gap — Gaping, opening.
Gate — Hekontvangste, toeskouers, hekgeld.
Gather the ball — Bal raakvat.
Goal — Doel, doelpunt.
Goal-getter — Doelskieter.
Goal-keeper — Doelwagter.
Grit — Kapasiteit, durf.
Ground, ground accomodation — Veld, plaasruimte.

H

Half (1st or 2nd half of game) — Eerste of tweede speelhelfte.
Halfback — Skakel.
Halfback, left — Linkerskakel.
Halfback, right — Regterskakel.
Hamper (to hamper a player) — Belemmer, hinder.
Handle the ball — Bal hanteer.
Hand-ball — Hand-bal.
Hang (on the ball) — Bal te lank vashou.
Header — Kopskoot.
Head, to — Kopstoot.
Headwork — Kopwerk.
Hook the ball — Draai- (swaai)skop.

I

Incident — Voorval.
Infringe(ments) — Oortree (oortreding, verbreking).
Inside forward — Binnevoorspeler.
Inside right — Regsbinne.
Inside left — Linksbinne.
International — Internasionale speler.
Interpretation of rules — Uitleg van die reëls.
Interval — Pouse, rustyd.

J

Judgement — Berekening, mening, oordeel.

K

Kick; take a kick — Skop; skop waarneem.
Kick off — Afskop.

L

Latitude (allowed the team no latitude) — Vryheid (Geen vryheid toegelaat nie).
Launch an attack — Aanval op tou sit.
Laws of the game — Reëls van die spel.
Leader — Leier.
League — Liga.
Level the score — Die telling gelykmaak.
Link (the link between forwards and backs) — Skakel.
Linesman — Grensregter.
Log (position) — Puntelys, puntestand.
Loser — Verloorder.

M

Manager — Bestuurder, wedstrydleier.
Match — Wedstryd.
Match (no match for their opponents) — Kon nie teen hulle teenstanders opweeg nie, teenstanders was hul moses).
Measure (had the measure of their oppouents) — Opposisie opsom.
Melee — Melee, gestoei.
Method (in his play) — Speel met oorleg.
Mid-field — Middelveld.
Miss-kick — Misskop.
Morale of the team — Moreel, moed van die span, selfvertroue...
Movement — Beweging.
Moves — Bewegings.

N

Net — Net.
Netted (the ball) (The forwards netted four times) — Bal in die net stuur (Voorspelers het 4 doele aangeteken).

O

Oblique pass — Skuins aangee.
Offence — Oortreding.
Offender — Oortreder.
Off-side — Onkant.
Openings — Opening, gapings.
Open out (the game) — Spel oopmaak.
Opponents — Teenstanders, opponente.
Outside player — Buite-speler.
Outside left — Links-buite.
Outside-right — Regs-buite.
Overwhelm — Oorrompel.

P

Pace of the game — Vaart van die spel.
Parent body — Vernaamste liggaam.
Parry the ball — Die bal keer.
Partisan — Aanhanger, voorstander.
Pass(ing) — Aangee.
Pick of the team — Keur van die span.
Penalty — Straf.
Penalty area — Strafgebied.
Penalty area kick — Strafgebiedskop.
Penalty kick — Strafskop.
Pieces, go to — In duie stort.
Place the ball — Die bal plaas.
Player, (play) — Speler (spel, wedstryd).
Playing pitch — Speelveld, veld, speelterrein.
Points — Punte.
Policy (of the team) — Taktiek, spantaktiek.
Poor game — Swak wedstryd.
Position on the field — Posisie op die veld.
Positional play — Posisiespel.
Pressure — Aanval, druk.
Proficient in attack and defence — Bekwaam in aanval en verdediging.
Promising — Veelbelowend.
Promotion — Promosie, bevordering.
Prospect(s) — Vooruitsig(te).

R

Rearguard — Agterhoede.
Rebound — Terugspring.
Record of the team — Rekord van die span.
Recovery, recover — Herstelling, herstel.
Referee — Skeidsregter.
Representative — Verteenwoordiger.
Reserve — Reserwe.
Resign — Bedank.
Resistance — Teenstand, opposisie.
Result — Uitslag.
Resumption — Hervatting.
Reverse pass — Terugaangee.
Round — Ronde.
Rules — Reëls.
Run (a good run) — ’n Mooi hardloop.

S

Safe player — Veilige speler.
Save — Red.
Score, to — Punte aanteken.
Scratch team — Minderwaardige (skraap)span.
Semi-final — Halfeindstryd, halfeindwedstryd, semifinaal.
Series; (in that series of games) — Reeks.
Shoot at goal! — Skiet op die doel!
Shot, a powerful — Kragtige skop.
Shoulder — Skouer, met die skouer stamp.
Side (depleted) — Span (verswakte).
Sign on a player — ’n Speler aanneem.
Skill(ful) Vernuf, oorleg, vernuftige.
Snap up (to snap up a chance) — Aangryp.
Spectacular — Aanskoulik.
Stage of the garae — Stadium van die wedstryd.
Stamina — Uithouvermoë.
Standard — Standaard, gehalte.
Star player — Puikspeler, pronkspeler.
Stride, in his — Op stryk.
Support — (Onder)steun.
Suspend; suspension — Suspendeer, skors, skorsing.
Style of play — Styl.

T

Tackle, to — Keer.
Tactician — Taktikus.
Tactics — Taktiek.
Talent — Talent, aanleg, vernuf.
Team — Span.
Technique — Tegniek.
Tests — Toetswedstryde, toetse.
Thrills — Opwinding.
Throw, in — Ingooi.
Thrust — Deurdringingsvermoë.
Toes (the team is on its toes) — Ywerig, gretig.
Top, on (that team is on top) — Die meester (baas)span.
Touchline — Buite(sy)lyn, grenslyn.
Tour(ists) — Toer(iste).
Trainer (train) — Breier, drilbaas, afrigter (oefen).
Trials — Proefwedstryde.

U

Unbalance (to unbalance the defence) — Verdediging in die war stuur.
Understudy — Plaasvervanger.
Utility player — Alsydige speler.

V

Vacancy — Vakature.
Victory (decisive) — Oorwinning (besliste).
Vim — Krag, lewe.

W

Walk the ball into the net — Met die bal in die net stap.
Wide pass — Skewe aangee.
Wild pass — Wilde aangee.
Wing — Buitespeler.
Wing play — Buitespel.

Geniet die sokker!

Sport & ontspanning | 0 kommentare

Rugbyterme

Eng.-Afr. Woordelys; Do, 24 Januarie 2019 20:40

Rugby word gespeel.
Rugby word gespeel.
Terme vir rugbyspelers. Laas weet asseblief as u addisionele terme het wat ons kan bysit, of as enige van die bestaande inskrywings verbeter kan word.

A

Advantage — Voordeel.
All on (side) — Speelkant.
A­nkle guard — Enkelskut.
Ankle, to sprain — Enkel verstuit, verswik.
Appeal — Appelleer.
Ascendancy, gain the — Bo-toon voer [oorhand kry.
Attack — Aanval.

B

Backing up — Ondersteuning.
Backs (backline) — Agterspelers, agterhoede.
Ball (is down) — Bal (op die grond).
Bars, V-bars — Leertjies, balkies.
Behind the ball — Agter die bal.
Belt — Gordband, lyfband.
Blind side — Skeelkant, steelkant.
Bounce — Opspring.
Break (through) — Deurbars, deurbreek.
Bunch! — Bondel!

C

Captain — Kaptein.
Carried (out, over) — (Uit-, oor-) gedra.
Catch — Vang.
Centre — Senter.
Centre (the ball) ! — Sentreer (die bal) [Binnetoe!
Centre kick — Dwarsskop.
Challenge, to — Uitdaag.
Challenge (Grand, Town, Country) — Uitdaagwedstryd (groot, stads-, plattelandse).
Challenge cup — Uitdaagbeker.
Champions — Kampioene, baasspelers.
Change sides — Omruil.
Charge, to — Aanval.
Charge, no — Geen aanval nie.
Coach, a — Breier, afrigter, drilbaas.
Collar — Vang, neertrek.
Colours — Kleure, klubkleure.
Combination — Kombinasie, samespel.
Come (round, up!) — Kom (om! op!).
Competition — Kompetisie, mededinging.
Convert a try, to — ’n Drie vervyf.
Corner flag — Hoekvlag.
Crack player — Uithaalspeler, pronkspeler.
Crock — Krukker.
Crocked — Gekruk, beseer.
Crooked shy — Skewe ingooi.
Crossbar — Dwarspaal.
Cross-kick — Dwarsskop.
Cup match — Bekerwedstryd.
Cup holders — Bekerwenners.
Cut through, to — Deurskiet, deurpeil.
Cut in, to — Inskiet.

D

Dash — Storm.
Dash (energy, pluck) — Fut, Durf, Moed.
Dead ball — Dooibal.
Dead line — Dooilyn, grenslyn.
Deep — Diep.
Defence — Verdediging, keerwerk.
Defend, to — Verdedig, keer.
Disqualify — Diskwalifiseer.
Dive — Duik.
Dodge — Koes, ontduik, systap, opsyspring.
Draw one’s man — Jou man trek.
Draw, a — Gelykspel.
Draw, to — Gelykop speel.
Dribble — Dribbel.
Dropped goal — Skepdoel.
Drop (dropped kick) — Skepskop.
Drop out — Inskop.
Dummy — Pypkan.
To give or sell the dummy — die pypkan bied, kul.

E

Earguard — Oorskut.
Elbow-guard — Elmboogskut.
Enclosure — Speelterrein, speelveld.
Entrance — Toegang.

F

Fairplay — Regvêrdig.
Fare, the fare provided — Spelgehalte.
Favour, to — Voortrek, party trek.
Feeble game — Mindervvaardige spel, pap spel.
Field the ball, to — Die bal raak vang (raak vat).
Finals — Eindwedstryde.
Five-eights — Vyf-agste, losagter.
Flag up! — Vlag!
Fly-half — Losskakel.
Flykick — Noodskop.
Follow up! — Volg!
Footballer — Rugby-voetbalspeler.
Football field — Rugbyveld.
Foot forward — Voet-vorentoe.
Foot-work — Voetwerk.
Forced out — Uitgedruk, uitgestoot.
Forward pass — vorentoe aangee.
Forward play — Voorspel, voorhoedespel.
Forwards (forward line) — Voorspelers, voorhoede.
Foul play — Gemene spel, vuil spel, ruwe spel.
Free kick — vryskop.
Friendly match — Vriendskaplike wedstryd.
Fullback — Heelagter.
Fumble — Sleg vat mis vat.
Funk, a — Bangboroek.
Funk, to — Terugdeins vir.

G

Game (open) — (Oop) spel.
Gap — Opening.
Gate — Hek.
Gate money — Hekgeld.
Gateman, gatekeeper — Hekman.
Gather the ball — Bal raakvat.
Goal (a free kick) — Doel (vryskop deur die pale stuur.)
Goal-kick — Doelskop.
Goal line — Doellyn.
Goalpost — Doelpaal.

H

Halfback — Skakel.
Halftime — Rustyd, pouse.
Halfway line — Middellyn.
Handle (to handle the ball) — Die bal hanteer.
Hands in the scrum — Hande in die skrum. Hand tot hánd — Haud-tot-hand.
Hang on! — Hou vas!
Hard luck! — Jammer!
Heel! — Haak!
Hook — Haak.
Hop — Opspring, wip.

I

In-goal — Doelgrens.
In best form — Op sy (hulle) beste.
In form — Goed, bekwaam, in goeie kondisie.
Infringement(s) — Oortreding(s).
In good form — Op sy (hulle) stukke.
Injured list — Krukkelys, Krukkerlys.
Intercept — Onderskep.
Intervarsity — Interuniversiteitspel.
In touch — oor die grenslyn.

J

Jersey — Trui. Jersie.

K

Kick across! — Skop dwars!
Kick off! — Afskop!
Kick over — Oorskop.
Knee-guard — Knieskut.
Knock on, a — Aanslag.
Knock on — Aanslaan.
Knockout competition — Uitklopkompetisie.

L

League — Liga.
Left wing — Linkervleuel.
Line deep! — Staan diep!
Line out — Lynstaan.
Linesman — Grensregter, vlagman.
Let (come, go!) — Laat (kom, los!).
Loaf — Flous, leegloop.
Loafer — Leegloper.
Log — Puntelys.
Loose game — Los spel.
Loose-head — Loskop.
Loose scrum — Losskrum.

M

Manager — Bestuurder.
Man down! — Man plat!
Mark, a — ’n Merk maak.
Match — Wedstryd.
Movement — Beweging.

N

No rush! — Vals gestorm!
No side — Die end.

O

Obstruct, to — Verhinder.
Obstruction (i.e. in play) — Obstruksie, bemoeiliking.
Off side — Onkant.
On sides — Speelkant.
Open game — Oop spel.
Open out! — Sprei.
Opening, an — Opening.
Opening, to make an — ’n Opening maak, breek.
Opponent — Opponent, teenstander, teenparty.
Overrun — Te ver hardloop.

P

Pace of the game — Vaart van spel.
Pack round — Komaan, steun!
Pack, the — Die voorhoede.
Passing, a — Aangeebeweging.
Pass out! — Gooi uit!, gee uit!, gee aan!, uit! (met die bal.)
Pass, to — Aangee.
Penalise, to — Straf.
Penalty drop — Strafskepskop.
Penalty goal — Strafdoel.
Penalty kick — Strafskop.
Play the ball — Speel die bal.
Pointless draw — ’n Nulspel.
Possibles — Moontlikes.
Posts — Pale.
Pot a goal — Bal deur die pale stuur.
Practice — Oefening.
Practise, to — Oefen.
Press, to — Aanval.
Pressure — Aanval.
Probables — Waarskynlikes.
Punt — Lugskop.
Push — Stoot, druk.
Put us on side ! — Plaas ons speelkant.

R

Rebound — Terugspring.
Referee, a — Skeidsregter.
Referee, to — Skeidsregter wees.
Reserve — Reserwe.
Return match — Weeromspel.
Reverse pass — Terugaangee, teruggooi.
Right wing — Regtervleuel.
Rover — Los voorspeler, swerfspeler.
Rugby — Rugby.
Rush kick, a — Stormskop.
Rush up — Stormloop.

S

Saved — Gered, gekeer.
Season — Seisoen.
Score, to — Punte aanteken.
Score, the — Puntestand, telling.
Scoring board — Telbord.
Scoring line — Doellyn.
Scratch, to — Terugtrek, skrap.
Screw, a — Draaiskop.
Screw, to — ’n Draaiskop gee.
Scrum — Skrum.
Scrum-half — Skrumskakel.
Scrummager — Skrummer.
Semi-final — Semi-finale, halfeindstryd.
Shallow — Vlak, naby.
Shield — Skild.
Shin-guard — Skeenskut.
Side step, a — systap.
Side step, to — Opsystap.
Share of the ball — Deel van die spel, bal in hande kry.
Skill — Vernuf, oorleg.
Spectators — Toeskouers.
Speed — Vaart, snelheid.
Sport — Sport.
Sportsman — sportman.
Sprint — Nael, sny.
Sprinter — Naelloper.
Stand, grand — Pawiljoen, groot.
Stage of the game — Stadium van die wedstryd.
Stick to the ball! — Hou die bal!
Storm, to — Stormloop.
Strong running — Harde aanvalbeweging.
Studs — (Leer) skyfies (onder die skoen).
Support! — Steun!
Suspend — Skors, suspeudeer.
Swerve — Swenk.

T

Tackle — Vang, plant, lak.
Tackle low! — Vang laag!
Tally-ho! — Dwars!, 'n dwarsskop!, skop oor!
Take the mark! — Staan op die merk!
Team (pick, register) — Span (kies, registreer).
Team work — Spanwerk.
Test match — Toetswedstryd.
Three-quarters — Driekwarte, binnespelers.
Threequarter movement — Driekwartbeweging, agterbeweging.
Throw in! — Gooi in!
Thrust — Deurdringingsvermoë.
Ticket — Kaartjie.
Tog, to — Aantrek.
Togs — Voetbalklere.
Toss — Loot.
Touch-in-goal (thrust, pushed) into touch, in goal — Doelsylyn (Hy is oor die doelsylyn gestoot).
Touch down! — Druk dood!
Touch kick — Sylynskop, buiteskop.
Touch line — Sylyn, grenslyn.
Tour — Toer.
Train, to — Oefen.
Trial match — Proefwedstryd.
Trip, to — Pootjie.
Try — ’n Drie.
Twenty-five line — Kwartlyn.

U

Unintentional — Onopsetlik.
Uprights — Doelpale.

W

Warn — Waarsku.
Well taken — Mooi gevat.
Wheel — Swaai.
Whistle, a — Fluitjie.
Whistle, to — Blaas.
Whistle (final) — Endfluitjie.
Wing forward — Kant-voorspeler.
Wing threequarter — Vleuel.
Winners — Weuners.
With you! — Hierso!
With you, take the ball! — Vat die bal saam!
Wrist-guard — Polsskut.

Geniet die rugby!

Sport & ontspanning | 0 kommentare

Bladsye (1839): [ «    25  26  27  28  29  30  31  32  33  34  35  36  37  38  39  40    »]
Tyd nou: Do Nov 21 22:08:08 MGT 2024